Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Uit: ‘Prinsenliederen’ 3 Zij, die zich van veel kwaad bewust schuil houden op hun kamer. Noem het een kamer,... maar waarvan de wanden Als harde in elkander slaande handen Hun angst voor 't daglicht als voor giftig fruit In gore dampen neerslaan op de ruit, Waardoor degeen, die in de kamer leeft En reeds geen lucht meer om te ademen heeft Ook nog de laatste glinstering werd ontnomen Om langs een brug van lichten te ontkomen. En slechts een kloppen, dat de grond doorschokte Vernam de man, die op de steenen hokte, Alsof aanhoudend bitter werd geschreid Door de aschgrauwe oogen van den tijd. Soms staat hij op om aan de muur te bonzen En slaat zijn vuisten bloedend aan de bronzen Grendels van den nacht, niet te verwikken Grendels van tranen, die aanhoudend tikken Als soepel staal, dat wordt in staal geschoven. O tranen, die elk vuur op aarde dooven! Waanzin van vocht, dat van de wanden sijpelt, Gemeen verdriet, dat uit de harten beitelt Vierkante brokken van verharde haat, Totdat een man geheel in duister staat En hoort geen stem meer, die hem kan beleeren, En ziet geen licht om nog iets te vereeren, Verstoken van gevoel om op te beuren, En ruikt van 't veld niet meer de zoete geuren, Maar weet de Schoonheid, eenmaal zoo aanbeden Nu rotten op de mestvaalt van 't verleden! [pagina 132] [p. 132] Noem het een kamer. Mij is 't om het even, Noemt gij het úw, of mijn, ons aller leven. Maar vóór het is te laat, - zijt gij van zins Te redden hem, die wellicht is uw Prins? Dat deel in u van vorstelijken bloede, Eén roode molecuul misschien van 't goede, Maar 't volle tegenwicht van alle schuld... O stil! misschien heb 'k reeds te veel onthuld, O stil, ik leg mijn zegels op zulk troosten. Regens van rouw waaien ons aan uit 't Oosten! O trek een witte kring om al uw nooden En leg uw handen in die van uw dooden En bouw in 't donker tusschen uw vier wanden Een brug vol lampions en droomguirlanden, Waarlangs een stoet van witte kinderen trekt. Dan hebt ge onschuld uit de schuld verwekt. En als hun stem dan uit de verte zingt, Dat alles goed is, al, wat hiér begint, Dan hebt gij naar den Prins uw weg verstaan, Dan kan 'k u uit gevangenschap ontslaan, Dan kan 'k u verder eenzaam laten gaan... Charles B. Timmer Vorige Volgende