Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] De parken I O tuinen, Waarin men als getuige Kan leven en medespeler, tuinen Met al uw overvloed van elementen In zwijgende vijvers, pleinen Glanzend van gras, prieelen Met beschimmelde postamenten, Vochtige paden en zomerse taferelen, In Uw naam gebaren zonden En deugden, liefde en dood plotseling eender, Door U wordt de ganse wanorde van kleuren En levens (meisjes, honden, Bloemen, geuren) tot één geheel Statig gerangschikt, verbonden En verhevigd als op toneel. II Geluk en leed zijn gedachten Die men vergeet. Klachten Verwaaien. Van wensen en dromen Blijft alleen als bij vochtige, gevallen Blaren de geur bitter stijgen. En enkel voor de begerige ogen neigen De wilgen naar gespiegelde vazallen, Wachten bedrogen Tritons geboeid Op nymphen, die in de vijvers moeten blinken, Waaien geuren langs, gekrenkte Resten van weemoed, laat In de middag als de bewegelijke kleuren In het water verdrinken En het oog in het Westen vermoeid Zijn blikken neerslaat. Alfred Kossmann Vorige Volgende