Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] Leven en dood Het liefst gezicht, het weligst dansend haar verbergt de schedel met de zwarte gaten. Het lichaam en de borsten zoet en zwaar, wat blijft er dan de harde witte raten in zand en duister slordig bij elkaar? Men zegt dat ergens diep verborgen in dit zinneloze bittere gebeuren een zin gegeven is, een diepe zin. Er openen zich nooit vermoede deuren. De dood is niet het einde maar 't begin. Moet ik geloven dan dat deze mond, jouw lichaam met de zuivre zachte lijnen, en deze ogen, spiegels zonder grond - van mij, van mij! - slechts waard zijn te verdwijnen en te vergaan diep in de donkre grond? Mijn God, vergeef mij, maar dat kan ik niet. De dwazen die niet op de aarde leven, geef hun de troost van 't hemelse gebied. Ik weet dat Gij aan mij dit hebt gegeven: Mijn land, mijn allerliefste en mijn lied. Ik weet: in haar is al wat ik begeer. Ik weet dat wij de aarde toebehoren. Ik weet dat ik opnieuw en telkens weer bang voor de dood zal zijn, dat ik verloren zal roepen om den opgestanen Heer. W.S. Noordhout Vorige Volgende