Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] September Hetzelfde blauw en goud van toen beeft in de hooge lucht, een onveranderd vonkelend groen beweegt weer op een zucht. Het broeiend hooi spreidt nog een zoet als toen gewierookt heeft. Ik voel me even jong en goed al heb ik lang geleefd. De vogels vliegen met mij mee, diep dalend in de wei, de wind komt aan van over zee en stoeit als toen met mij. Wat is veranderd in dien tijd? Want even welgezind prijs ik den dag en voel mij wijd uitademen in den wind. Omdat ik jaren ouder ben en 't komen en het gaan van 's levens hoog en laag nu ken, heb 'k daarom afgedaan? Ik voel toch altoos nog de vlucht, 't verrukte hart in mij, het hunkren naar de blauwe lucht, 't geluk der groene wei. Ik schrijd nog met denzelfden tred als toen ik jongen was langs 't ruischend graan, het bloeiend bed, het vonkelende gras. [pagina 63] [p. 63] Ik voel nog even sterk als toen de windstoot in mijn haar, het ritselend blad, de natte zoen van het verkleurend jaar. Een hart doorleeft den lentedag wat minder ongerust, omdat het wende aan de lach der liefde en haar lust. Maar in dien rijpen zomertijd stemt alles overeen met 't hart, waarin d' ontvonkbaarheid van 't jong zijn wat verdween. September, laatste lach op aard, dit is mijn liefste uur, het blozend ooft, de bloemengaard, het ongebluschte vuur. Het weten, dat het zomer is geweest en altoos blijft, omdat voor wie een droomer is het schoonst en rijpst beklijft. C.J. Kelk Vorige Volgende