Ad Interim. Jaargang 3
(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
De boosaardige verleidersGa naar voetnoot1)De populaire menschenkennis kent de Don Juan geen andere onaangename eigenschappen toe dan die rechtstreeks samenhangen met de uitoefening van zijn domineerende hartstocht. Ontrouw en overspel, escapades en ontvoeringen, moord en doodslag, wanneer het erop aankomt zich bedrogen echtgenooten van het lijf te houden, mogen geenszins geschikt zijn de burger met de liefdesavonturier te verzoenen, zoodra men heeft leeren inzien, dat deze calamiteiten onvermijdelijk zijn, en door de aanstichter of dader soms oprecht worden betreurd, is men toch geneigd tot milder oordeelen, zoo al niet over de Don Juan zelf, dan toch over dat gedeelte van zijn persoonlijkheid, dat niet door de Don Juanerie in beslag wordt genomen. Onder het vergoelijkend gezichtspunt van zulk een splitsing in oorzaak en gevolgen, doet de Don Juan zich voor als een slachtoffer van zichzelf, zooals de bedrogenen van beiderlei kunne dat zijn van hem. In de grond is hij een beminnelijk man, - maar hij is zwak, zwak; zij het ook van een zwakheid, die de getrouwe keerzijde is van één zeer bepaalde kracht, waarom de meeste mannen hem in stilte benijden; hij is zwak, lichtzinnig en onnadenkend, men mag hem niet aanrekenen wat hij aanricht, men behoort hem te vergeven waarin hij zondigt. Want, laten we elkaar wel verstaan, - zoo redeneert de burger, die zich tot een beter begrip voor zijn tegenstander tracht op te werken, - het zijn tenslotte geen zonden tegen de Heilige Geest, die de Don Juan bedrijft; veeleer zijn het zonden, begaan in de overdreven en slecht geregelde uitoefening van een deugd, n.l. de liefde! Hoe men ook over hem oordeelen wil, Don Juan geeft in elk geval toch liefde; alleen te weinig aan één en te veel aan allen; maar hoeveel vrouwen zouden niet doodongelukkig zijn geweest, indien zij hun Don Juan niet hadden ontmoet (die bovendien toch ook voor- | |
[pagina 38]
| |
goed hun Don Juan blijft, ook al hijgt hij al lang aan de boezem van een ander? Nog een stap verder, - ik volg nu de burger in zijn meest edelaardige pogingen tot zelfverloochening, - en niet Don Juan is de schuldige, de vrouwen zijn het! Dit is een vrij verbreide zienswijze, die lang niet uitsluitend door de Don Juan zelf verdedigd wordt, zooals men wellicht verwachten zou. Dat ik hier de burger met deze vorm van apologie belast, heeft zijn goede gronden. Van niets meer of minder dan van een renversement des alliances zijn wij hier getuige! Door namelijk de vrouw de schuld te geven van het schandaal heeft de burger zich tevens een vrijbrief verschaft om zijn eigen vrouw, die verleid onder zijn hoede is achtergebleven, te straffen; hetgeen dus hierop neerkomt, dat hij zich met Don Juan (die de beenen genomen heeft en niet te straffen is) verbindt tegen het slachtoffer. Deze interpretatie doet eenigszins denken aan de handelwijze van een bestolene, die het juweelenkistje vernielt in plaats van de dief van de juweelen te lijf te gaan of te achtervolgen. Maar het is dan ook maar de burger die haar uitgedacht heeft. Het is niet onmogelijk, dat aan dit geheele complex van burgerlijke en superburgerlijke preoccupaties de Don Juan-figuur, litterair gesproken, ook haar ontstaan te danken heeft. De verschillende tooneel-Don Juans, die van de 17e eeuw af de verbeelding hebben beziggehouden, zijn geen schelmen, maar geprojecteerde idealen van de burgerman, die óók wel een Don Juan zou willen zijn, - en in zijn jonge jaren misschien ook was, - en die nu al zijn moraliseerend vernuft te hulp roept om de vijanden niet te zwart te maken, - liever zwak dan slecht, als het dan moet, - en eerder het slachtoffer van de vrouwen, of van zijn eigen demonische natuur, of van zijn vitaliteit, zijn jeugd en schoonheid, etc. dan iemand die voor alles wat hij doet aansprakelijk gesteld kan worden. In eerste instantie wordt Don Juan iemand met wie men zich amuseert, en die zijnerzijds amusement om zich heen verspreidt. Zelfs zijn moorden amuseeren. | |
[pagina 39]
| |
want zij geschieden op het tooneel. Is het toeval, dat Don Juan bij Tirso de Molina, zijn eerste schepper, ten onder gaat aan de wraak van een steenen man? Met moet al van steen zijn om hem iets kwalijk te kunnen nemen... Het is het type van de joviale verleider, dat vooral in de 18e eeuw op deze wijze vorm aanneemt. Casanova is er een vertegenwoordiger van; en al was Casanova dan een verleider van vleesch en bloed en geen tooneelfiguur, zijn mémoires, waaruit wij hem kennen, behooren in elk geval toch tot de litteratuur en gehoorzamen aan geheime litteraire conventies en arrangementen. Don Juanerie en algemeene beminnelijkheid, Don Juanerie en echte goedheid des harten zijn nog vereenigbaar in alle graduaties. In een iets breeder verband gezien is de Don Juan in deze tijd vooral een aristocratische conceptie (zooals de bewonderende burger de aristocraat opvat), - een rijk en ridderlijk en welgeschapen man, die geluk om zich heen verspreidt louter door zijn tegenwoordigheid. De aristocraat verschijnt, het volk juicht, de vrouwen rukken hun corsages open, de echtgenooten zetten zichzelf met burleske schijnbewegingen horens op het hoofd. En de schade, die hij achteraf toegebracht blijkt te hebben, - il faut casser des oeufs pour faire une omelette, - laat zich gemakkelijk herstellen in de vorm van douceur, bruidschat of alimentatiegeld. Hij is de apotheose van het ancien régime; hij hóefde eigenlijk al niet eens meer uitgebeeld of bezongen te worden, omdat hij overal in de straten rondliep, in de litteraire opschik van een vreugdevol getolereerd spook... Maar reeds verduistert zich de eeuw; en de groote Choderlos de Laclos drukt een ander stempel op hem. In de markies de Valmont ziet, na enkele minder belangrijke voorloopers, in de litteratuur een nieuw type Don Juan het licht: venijniger en gevaarlijker dan Casanova en alle andere Don Juans aan het hof en in de provincie tezamen! Valmont, misschien de eerste ten voeten uit geteekende cynicus, modern sportsman der liefde reeds, volleerd in erotische tactiek en harte- | |
[pagina 40]
| |
loosheid, wordt in Les Liaisons dangereuses overigens op beslissende wijze gesecundeerd door de als creatie niet minder belangrijke Madame de Merteuil, die in zekere zin als de aanstichtster van Valmonts wandaden te beschouwen is, niet omdat hij haar in ‘verdorvenheid’ iets zou toegeven, maar omdat alles wat hij haar epistolair kan opbiechten ‘tooneel’ is dat hij voor háár opvoert. Ook hier dus de vrouw, die de Don Juan van een gedeelte van zijn schuld ontlast, - de voor de burgerman zoo typeerende visie; en Laclos was zeer zeker een burger van nature, naar zijn portret te oordeelen, en daarom voorbestemd om zijn eigen verleiderscreatie op subtiele wijze in bescherming te nemen. Zeer terecht vermoedt E. du Perron in zijn stuk over Les Liaisons dangereuses in De smalle mens, dat Laclos ‘nogal veel hield’ van Valmont. Dit verhindert niet, dat hij hem door de hand van een medeminnaar sterven laat. De steenen hand van Tirso de Molina is vleesch en bloed geworden. Na Byron komt de Don Juan-figuur zelden meer tot litteraire volgroeidheid. Toch laat zij zich, met verschillende bijmengselen, en onder de meest uiteenloopende namen, nog wel herkennen als de centrale figuur, die zij nu eenmaal in iedere mannenverbeelding is, zoowel in de burgerlijke als in de onburgerlijke. Maar alleen de onburgerlijke is in staat Don Juan van binnen uit te begrijpen, te ontmaskeren, en zoo te overwinnen op een andere manier dan met degen of gif. Byron - een werkelijk aristocraat bovendien, en daarom dubbel bevoegd - had Don Juan tot groote hoogten kunnen opvoeren, enkel met het doel om hem daar in zijn schamele naaktheid te toonen en te vonnissen; maar hij heeft dit niet gedaan, en zijn lijvig en burlesk epos Don Juan heeft ten aanzien van de Don Juanerie slechts een negatieve beteekenis: Don Juan is hier nog geteekend als de vroolijke held der burgerlijke conventie, en Byrons pijlen treffen niet hém, maar de samenleving waarin hij zich beweegt. De Don Juan, die in Byron verborgen was, de waardige | |
[pagina 41]
| |
bentgenoot der overige Byroniaansche helden, laat zich, op grond van hún psychische gesteldheid, gemakkelijk reconstrueeren als iets totaal anders dan de hoofdpersoon van het gedicht. Bekijken wij deze Don Juan, die dan later, bij andere schrijvers, in romantische en satanistische varianten, beter herkenbaar aan den dag zal treden, iets nader. Van de joviale verleider is geen spoor meer over. Deze Don Juan is zooals Byron zelf was en zooals hij zijn helden portretteert: opstandig, onbevredigd, kwelziek en mokkend. Misschien is hij gestegen in de regionen van de geest, maar menschelijk is hij er heel wat minder aantrekkelijk op geworden. Valmont en Merteuil mogen cynisch spelen, en moreel bitter weinig waard zijn, hun houding - in de uitgebreidste zin des woords - redt hen op het nippertje nog van een veroordeeling, die zij wellicht zouden verdienen, indien men hen beter kende. Maar zij blijven ondoorzichtig. Daar men geen inzicht krijgt in hun diepere motieven, zou het heel goed kunnen zijn, dat zij alleen maar wat handiger en ongestrafter een mode huldigden dan anderen, zonder precies te beseffen wat zij doen. Zij zijn ‘esprits forts’, en dat behoorde men immers te zijn in hun tijd en in hun kringen. Maar Don Juan-Byron protesteert! Hij verleidt uit wrok tegen het universum; zijn cynisme is niet de exponent van een tijdsverschijnsel, maar een persoonlijk middel tot aanval en verweer; terwijl de onbevredigheid, die hem drijft maar weinig heeft uit te staan met sexueele physiologie, daarentegen alles met romantische Weltschmerz, jeugdvernederingen en een oncongeniaal milieu. Moest in de 18e eeuw de beroepsverleider nog een sexueele athleet op papier zijn, daar is na de romantiek zelfs de impotente neurasthenicus als Don Juan zeer goed denkbaar... Intusschen is het duidelijk, dat het probleem zich met dit alles geheel verplaatst heeft. Een Don Juan, die vrouwen verleidt om wraak te nemen op het leven, kan onder geen beding nog profiteeren van een goedig burgerlijke visie op zijn drijfveeren. Wat hem tot nog toe in hoofdzaak redde: de ‘liefde’, het ontvalt | |
[pagina 42]
| |
hem als zijn machtigste steun! Don Juan is kwaadaardig, en kwaadaardigheid sluit ten eenenmale liefde uit, in psychische, en op den duur zelfs in physieke zin. Het lijdt geen twijfel, of de Byroniaansche conceptie van de verleider, die men niet in de Don Juan vindt, maar die overal waar Byrons enorme invloed reikt, in de Europeesche letterkunde het hoofd zal opsteken, strookt beter met het beeld, dat wij ons van werkelijke, en litteraire, op straat rondwandelen en in slaapkamers binnendringende Don Juans plegen te vormen, dan het Spaansch-Fransche product van Barok en Rococo. Menschelijk gesproken móet de verleider boosaardig zijn, en niet beminnelijk en joviaal, omdat hij van huis uit een eenzaam en verlegen mensch is, een menschenhater, die de sterkste middelen noodig heeft om die haat te overwinnen of althans tijdelijk op de achtergrond te dringen. De man, die zich met een mooie vrouw in het openbaar vertoont, kan men steeds betrappen op een ontevreden trek op het gelaat. Om zijn mond trilt steeds iets van de huilbuien, die hem overvielen toen hij als kind zijn zin niet kreeg of gedwongen werd bezoekers te begroeten, die inbreuk kwamen maken op zijn eenkennigheid. Niet omdat hij met déze vrouw niet tevreden is, spreidt hij zijn Weltschmerz zoo in het oog loopend ten toon, maar omdat hij weet, dat zelfs zij er niet in slagen zal hem zijn ingekankerde afkeer van het menschelijk geslacht te doen vergeten. Hoe kort zal zij hem maar kunnen boeien! Hoe weinig zal zij aan zijn, ook hemzelf kwellende boosaardigheid kunnen veranderen! Dit alles beseft de verleider maar al te goed; geen wonder dan ook, dat als eerstvolgend object van zijn wrok dezelfde vrouw optreden zal, naast wie hij nu nog als veroveraar paradeert. Zijn speciale verleidersboosaardigheid zou dan hierin bestaan, dat hij, eenmaal afgestompt voor haar bekoorlijkheden, haar voor deze afstomping straft, die zij, zélfs zij, niet heeft kunnen voorkomen. Dit heeft Stendhal goed gezien, toen hij schreef: ‘Les vrais Don Juan finissent même par regarder les femmes comme le parti ennemi et | |
[pagina 43]
| |
par se réjouir de leurs malheurs de tous genres.’ (De l'Amour). Maar is dit niet wat onvolledig? Met meer recht zou men kunnen zeggen: ‘Les vrais Don Juan commencent par regarder l'humanité comme le parti ennemi.’ Want de verleidersboosaardigheid is niet enkel het attribuut van de ouder wordende, ontgoochelde Don Juan, maar is hem van de aanvang af eigen; en waar hij een vrouw laat lijden, die hij tot voor kort nog liefhad, daar is dit minder uit wraak voor deze ommekeer in zijn gevoelens dan wel omdat zij nu een der ‘anderen’ geworden is, die hij toevallig in zijn macht gekregen heeft en die nu boeten moet voor zijn fundamenteel gemis aan levensgeluk. Don Juan voelt zich bij het menschdom niet op zijn gemak; maar zoo was hij reeds als kind, toen er van zijn latere liefhebberijen nog zoo weinig blijken kon. Stendhals visie op hem, als een luchthart en treurniet, die pas op latere leeftijd verzuurt, lijkt mij niet geheel juist, tenzij men dit zuur reeds in het ‘egoïsme’ aanwezig acht, dat Stendhal hem zoo overvloedig verwijt. Veel Juans heb ik in mijn leven niet ontmoet; maar ik herinner er mij twee uit mijn schooltijd, van wie de een rood en de ander zwart haar had. Ook in andere opzichten leken deze veroveraars niets op elkaar. Eén ding was echter evident: de diepe onbevredigdheid, de haat en het slechte humeur, die de beide gezichten, onder hun oppervlakkig charme, uitstraalden. De snauwende trek om de mond was nauwkeurig dezelfde. Overigens moet dit als een extra troef in hun spel worden beschouwd, want het moederlijke instinct van de vrouw geeft de misdeelde altijd nog een iets betere kans dan de vroolijke charmeur. Als literaire figuur blijft Don Juan fragmentarisch en onwaarschijnlijk, en eigenlijk alleen tot leven te wekken als exponent van een mode. Hij is geen realiteit, maar een dagdroom van huisvaders na de koperen bruiloft. Realiteit wordt hij pas, wanneer hij tevens een menschenhater is. Naar men zegt, is het blijspel van Molière over hem (Don Juan ou le festin de pierre) vrij zwak uitgevallen. Gecombineerd met Le Misan- | |
[pagina 44]
| |
thrope was het misschien Molière's meesterwerk geworden! Maar deze combinatie lag vóór de 19e eeuw nog niet binnen het bereik der litteraire mogelijkheden; en daarná interesseerde men zich eigenlijk niet meer genoeg voor de verleider om hem zóó meedoogenloos en principiëel te doorlichten. Overal echter waar in de moderne literatuur zijn gestalte zich, zij het ook zwak en weifelend, afteekent, laat zich déze samenhang bestudeeren. Don Juanerie is een ontlading van haat-op-zeer-lange-termijn in liefde-op-korte-termijn. (Zoolang zij duurt, hoeft deze liefde niet eens onecht te zijn, en zelfs niet ‘egoïstisch’). De haat is steeds het primaire; en daarom zijn Julien Sorel (uit Le Rouge et le Noir), Stawrogin (uit De Demonen) en Maurice Spandrell (uit Point counter Point van Huxley), die niet in de eerste plaats ‘verleiders’ zijn, maar wel voor de volle 100 percent ontevredenen, met fatale zekerheid voorbestemd óók tot verleiders te worden. S. Vestdijk |
|