Ad Interim. Jaargang 2(1945)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 268] [p. 268] Walter Brandligt † Laat getij Onwezenlijk omdat zij zijn omringd Door killen nevel, staan in het land de koeien In dunne dampen, dauwen om de bosschen Die geel en rood nog eenmaal wilden bloeien Maar in het laat getij bloeiend te sterven staan. Er klaagt een zwarte vogel en doode blaren vallen Tot kleurig dek. Dit is de eeredienst Van 't naderende eind. De jachtgeweren knallen. 'k Zie over de wegen de kleuren van blaren Die zijn bloedrood omdat zij zijn gerukt Van oude eiken die ontsproten waren Door hartstocht van de wilde aarde en lucht. En boven de wegen en ineengedrongen bosschen Komen fantastische wolken varen. Ze trekken door en zijn niet meer te stuiten En komen om de hemel af te sluiten En trekken door... Van 't laat getij zie 'k door mijn venster dit gericht En denk ‘'t Is uit. Een schoone dood moest komen Na dit festijn. Maar zalig zijn zij toch die in 't gezicht Der late herfst hun levensstaf genomen Zien door jonge handen en 't kostbaarst goed, Het Leven zien in eigen vleesch, in 't bloed van eigen bloed.’ Vorige Volgende