Ad Interim. Jaargang 2(1945)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] M. Mok Het dorp (fragment) Dit hier was een vergeten dorp geweest, een kleine nevelvlek in het geblink der wijde velden; eenzaam huis naast huis had daar geduldig in de wind gestaan die van den einder aanvoer en omgolfde hen met het wit gewaad der eeuwigheid. Er waren sterke mensen rondgegaan, doorkoortst van hartstocht als een zwarte brand, maar ook gebogen onder het bewind der stilte, het verblindende visioen van licht en ruimte, dat hen levenslang vervolgde en hun laatsten ademtocht uitstromen deed in Gods oneindigheid. Het woedende geweld had niet vermocht die rots van stugge eenzaamheid en drift geheel tot gruis te hameren, er bleef iets eeuwigs hangen in de atmosfeer, het eeuwige van menselijke kracht die onder de getijden voorwaarts gaat als paarden door het branden van de storm. Zelfs in de bouwval die zich halfverkoold nog staande hield, herkende het gelaat van den bezonkene de klare lijn waarin het simpel ambacht had gewrocht. [pagina 196] [p. 196] Des mensen hand was duizend jaren lang in dit van stilte schier onwerelds oord een begenadigd scheppende geweest, nabeelding van de goddelijke hand die eenmaal, in onvatbaar verre tijd, de hemel en de aarde had getild uit de gesperde afgrond van het Niet. Het kleine kerkgebouw stond daar nog stil te bidden in een wildernis van puin; er gaapten zwarte wonden in het dak, de vensters waren ogen zonder licht, alleen de fijne torenspits was gaaf, die wees nog steeds zo peilloos ver omhoog als op den dag, toen haar een meesterhand gebeeld had naar een lichtend visioen. De ziener, door een donker, manshoog gat, zag enkel scherven en een bleke muur, en stilte die daar als een nevel hing. Het was genoeg: want hoog en ongedeerd bloeide de hemel door het open dak. Vorige Volgende