Ad Interim. Jaargang 2(1945)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Barend de Goede Arnhem, september 1944 Hij zal, mijn zoon, zijn engelen bevelen, dat zij zich stellen op je weg. - Je slaapt en hoort niet wat ik zeg, het kan je kennelijk niets schelen. Je slaapt, je mondje is half open - Je laatste woord was ‘koek’. Maar ik haal uit de kast een boek, dat geen eeuwen konden sloopen. Ik lees en zie dan naar je lippen, de schelpen van je oogen en je haar - Maak, Heere God, uw woorden waar aan hem, die ons dreigt te ontglippen. Wij leven in de kelder en de bommen slaan voor en achter en terzijde in. Wat geeft het mij nog of ik overwin Wanneer dit mondje zou verstommen. Er zijn slechts kogels en granaten. En rondom staat de stad in brand. Mijn God, mijn God, hebt gij verlaten die argloos open kinderhand? Wij zijn al doof en in de vlammen staren de oogen nat en blind. Ik kreun en bid: God, om dit kind leo Gij uw dijken en uw dammen: een ondoordringbaar, hemelsch fort, dat uw engelen beschermen, die er, talloos, rondom zwermen, als het huis tezamenstort. Vorige Volgende