Godfried Bomans
Anna
Op het afdakje boven de keuken lag een ei. Ach, wat een klein eitje was dat! Het was nog veel kleiner dan een speldeknop, en niemand dan alleen een sprookjesverteller zou het gezien hebben. Maar gelukkig zag de sprookjesverteller het. Hij zocht naar zijn bril; juist ging het eitje open, en kwam Anna naar buiten. Zij liep over het linker brilleglas, en bekeek zich in de spiegeling.
‘Ach, ben ik dàt!’ riep zij verrast, ‘alleraardigst!’
Ja, zij was een eendagsvlieg. Anna haalde diep adem, en tuurde naar de Bleeriksche kerktoren; het was acht uur in den ochtend.
‘Dit is een kostbare dag,’ prevelde de kleine Anna, ‘vandaag moet ik groot worden, mij verloven, trouwen, kinderen krijgen, en sterven. Vanavond om acht uur moet alles gebeurd zijn. Ik voel mij wel een beetje moedeloos met zooveel dingen voor den boeg. Maar wie niet waagt, die wint niet.’
Zij sloeg haar vleugeltjes uit, en zweefde moedig over de zonnewijzer. Hier kwam zij een nette Heer tegen, Simon Oppentroodt geheeten. Hij was wat oud, zeker een halve dag, maar hij had zich goed gehouden, ja, Anna vond hem bepaald knap. En zoo discreet!
‘Ach, mejuffrouw...’ zei hij enkel.
Anna bloosde.
‘Ik ben juist geboren,’ sprak zij.
‘Kom, kom,’ hernam hij ongeduldig, ‘wij moeten onzen tijd niet verpraten, juffrouw. Ja of nee?’
‘Ja,’ - fluisterde de kleine Anna.
Zij omhelsden elkander haastig en wandelden wat tusschen de andijvie.