1944 en ik bewonder dit kloeke proza en de duidelijkheid van het medegedeelde. Heb je mot met iemand, zeg hem terwille van de helderheid der verhoudingen in 's hemels naam waaròm zijn gezicht je niet bevalt. Zeg hem dat, de Hooge Raad wil het zoo. Om deze zijn stelling te staven behoeft de Hooge Raad zes bladzijden, compres gedrukt, van de N.J.M.B.R.V.K. en ik voel de wereld om mij wijken en ik voel rijzen diep in mij het leven van de droom, waar alles liefelijk is en vederlicht.
Maar de dood die dichtbij is en het ook weten wil vergeet mij niet. Want er is meer in deze aflevering van de Nederlandsche enz. De slaap gaat over, mijn oogen worden wijder, mijn mond gaat een eindje open en de lippen worden wat drogerig. Want temidden van dit... nu ja, van dit zanderig proza staat een verhaal zoo eindeloos vol van de wanhoop, die des levens kern wel schijnt te zijn, zoo overschenen van de late zonneschijn, die over een vroege dood schijnen kan, zoo zilt van de tranen, die men alleen in de spiegel kan zien, dat ik kamer en menschen en dagvaarding en H.R. verlies en de grasberm, waarop het zich afspeelde, zoo jammerlijk helder zie of ik het zelf was die het onderging en nog weer het zelf was die het bedreef.
Mag men een moord plegen op verzoek van het slachtoffer in spe? Mag men dat? Mag men dat? Vijf bladzijden Nederlandsche enz. zullen het je vertellen als je het weten wil. Als je het weten wil. Als je het weten wil. Maar ik wil het niet weten. Nu niet en nooit. Dat is goed en wel voor een man met f 5000. - per jaar en om de twee dagen een schoon overhemd en gepoetste tanden en een sleutel in zijn zak.
‘Zij is daarna tegen mij aan gaan liggen en ik heb toen mijn handen om haar hals geslagen en haar als voormeld gewurgd. Zij heeft zich niet verzet en alleen maar tweemaal mijn naam genoemd. Ik