Ad Interim. Jaargang 1(1944)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] G.W. Putto Lesbia's musch Aan Catullus Hem is een plaats gereserveerd, Vanwaar geen musch ooit wederkeert, En waar een deugdzaam musschebeest In heerlijkheid den Koran leest. De god der musschen is een musch. Hij draagt den naam Herodotus. De aarde is, schoon rond en groot, Een simpel stokje voor zijn poot. Herodotus is goed en mild. Hij is der musschen zon en schild, Terwijl hij zelf den hals afknaagt, Van elke musch, die zich misdraagt. Maar wie Herodotum vereert Krijgt wormen met cognac besmeerd. Tjilpt dus in blijden jubilo Tot eere voor Herodoto. Doch elke musch, die steelt en liegt, En langs den weg der zonde vliegt, Komt daar, waar in de duisternis, Gepiep en snavelknarsing is. Daar is het leven droef en bar, Daar heerscht de booze Potiphar, Hij lijkt, al is zijn houding fier, Niet op een musch, maar op een dier. [pagina 60] [p. 60] Eens vloog hij vlug en blij als wie voor 't aangezicht Herodoti. Hij werd behandeld als een zoon, Een gouden dasspeld was zijn troon. Doch met het voortgaan van den tijd Kwam in zijn hart hoogmoedigheid. ‘Ben ik’, zoo dacht hij, ‘niet aldus veel grooter dan Herodotus?’ ‘Kijkt, musschen’, zei hij, ‘met mijn vlerk bedek ik aarde, zee en zwerk’. Hij deed zijn vleugels van elkaar, Maar het was heelemaal niet waar. Herodotus heeft hem gepakt, En in een poel met vuur gekwakt. Dat dreigt de musschen allemaal, Als het hun mangelt aan moraal. Maar 't musschedier van Lesbia Komt eeuwig in de gloria. Hij noemt Herodotus zijn pa en tiereliert van hopsasa. Vorige Volgende