C. Buddingh'
Parlez-moi d'amour
‘Vrouw’, zei hij, ‘ik houd van je’.
‘Vrouw’, zei hij, ‘ik vind je mooi. Je ogen zijn mooi als de vonkende koolspitsen van een zoeklicht, je lach is lieflijk als het dansen van een eccentriek, je tanden zijn fraai als hoogspanningsisolatoren, je armen zijn schoon als de zuigerstangen van een locomotief, je benen zijn indrukwekkend als een stalen fabrieksschoorsteen, je buik is prachtig als de dekkingsplaat van een pantserafweerkanon, je borsten zijn heerlik als de geschutkoepels van een Dornier vliegboot, de lijn van je rug is wonderbaarlik als de curve van de vleugels van een Boeing Fortress bommenwerper: ik houd van je vrouw, ik houd van je.’
Dan fronste hij zijn wenkbrauwen.
‘Maar o, vrouw’, zei hij, ‘als je inplaats van hart en hersenen een motortje had van 1/20e P.K. of zo, hoeveel meer zou ik dan nog van je houden.’