Ik wist nu, dat hij ook zijn trui niet meer bezat.
- Zal ik wat voor je spelen? vroeg ik toen.
- Straks, zei hij snel en toen onverschillig:
- Heb je wat koffie voor mij?
Ik knikte toestemmend en ging de kamer uit. Toen ik met de kop koffie weer binnenkwam, stond hij met zijn gezicht dicht bij het raam naar buiten te staren. Hij had de gordijnen wijd opengetrokken, maar het was buiten donker en slechts het licht van de lamp werd in de ruit weerspiegeld.
- Je kunt niets zien, zei ik langzaam, terwijl ik naderbij kwam. Hij draaide zich om, zijn oogen waren hel-blauw van de koorts.
- Er is geen zicht, zei hij, aan de haven ook niet.
Hij dronk de koffie met kleine teugen. Ik zag, dat zijn handen gesprongen waren. Toen hij de kop weer in het schoteltje zette, zei hij nogmaals:
- Ik ben eigenlijk gekomen om afscheid te nemen.
Ik ging terug naar mijn stoel. Hij leunde tegen het kozijn met de weerspiegelende ruit achter zich en speelde met het lepeltje.
- Jij bent de eenige, dien ik kwam zeggen, dat ik weg ga.
Ik glimlachte toen hij vervolgde:
- Jij vraagt nooit iets, maar je weet van mij meer dan iemand anders. Je geeft nooit meer dan ik vraag, maar dat krijg ik. Jij spreekt nooit over jezelf, maar luistert naar mij. Toen ik je op de brug aansprak om een sigaret, gaf je mij pas vuur, toen ik er om vroeg; daarom ben ik teruggekomen steeds weer. Jij bent waarschijnlijk de eenige mensch, die mij niet teleurgesteld heeft.
- Je bent spraakzaam, zei ik.
Hij lachte kort en ging op de haardbank zitten. Ik zag zijn magere beenen door zijn dunnen broek heen. De gouden ring lichtte aan zijn hand, toen hij die heen-en-weer bewoog. Zijn gezicht geleek