| |
| |
| |
Gábor Pusztai
Een peregrinus is altijd onderweg
Interview met Ferenc Postma
U hebt een Hongaarse voornaam, hoe komt dat?
Mijn moeder (Juliánna Tóth) kwam in 1922 naar Nederland, om precies te zijn naar (stad) Groningen. Ze was op 12 mei 1915 in Boedapest geboren, in de Semmelweis(-geboorte-)kliniek aan de Baross utca 27, en kort daarop gedoopt in de Gereformeerde Kerk aan het Kálvin tér. Ze leefde met haar moeder en oudere broer (Ferenc/) in armoedige omstandigheden. De moeder (Mária) werkte bij een beter gesitueerde familie, en mocht dan wat er daar van het dagelijks eten overbleef, meenemen naar huis, om zo in leven te blijven. De vader (István) was in 1917 als soldaat gesneuveld aan het Russische front.
Toen mijn moeder - als 7-jarige - met de trein in Groningen aankwam - meer dood dan levend, zoals het verhaal wil - kon ze nog steeds niet zelfstandig lopen, ze werd thuis altijd door haar broer Feri op de schouders gedragen. Ook in Groningen werd ze niet beter, ondanks alle liefde en zorg van haar pleegmoeder, de weduwe Deelman, die daar was gaan wonen na het overlijden van haar man, Haijo Deelman, die bakker was geweest in Appingedam (overl. 16 nov. 1921). Zelf was ze in Groningen een wasserij voor (witte) boorden begonnen, om zo in het levensonderhoud van haar en haar vijf kinderen te voorzien. Daar werd mijn moeder dus liefdevol opgenomen, verzorgd en verpleegd, maar haar gezondheid bleef kritiek, zelfs zodanig dat de geraadpleegde artsen het niet verantwoord vonden wanneer zij naar Hongarije terug zou gaan.
| |
| |
Juliánna Tóth staand tussen Roelie (l.) en Sophie (r.) Deelman, 1925.
Dat laatste is dus ook niet gebeurd. Haar broer Feri keerde alleen terug, later kwam en ging hij nogmaals alleen huiswaarts, haar eigen Hongaarse moeder zou ze nooit meer terugzien.
Op de foto uit 1925 staat mijn moeder tussen twee dochters Deelman in, links Roelofje (Roelie, de jongste, geb. in 1903) en rechts Sophie, de oudste dochter (geb. in 1892) - een foto die op zich al boekdelen spreekt. Ook nadat ze Groningen moest verlaten (‘moeder’ Deelman werd ziek en kon niet meer voor haar zorgen) en in Friesland terecht kwam, bleef het contact bewaard en werd ‘moeder’ Deelmans naam altijd met grote liefde door haar genoemd.
| |
| |
Haar zwakke gezondheid maakte dat ze in Groningen ook de Hongaarse school (die daar tijdelijk voor het Hongaarse onderwijs was ingericht) niet kon bezoeken. Ze stond daar trouwens ook niet bekend onder haar echte naam, maar met de naam Júlia Takács, wat naderhand een administratieve vergissing bleek te zijn. Voor de familie Deelman geen punt om toch veel van hun Hongaarse Juliska te houden.
In Friesland bezocht mijn moeder de Chr. Lagere School te Burum, waar ze met haar Friese pleegouders woonde, en ging later naar de Mulo in Kollum. Ze trouwde op 14 mei 1937 in Middelstum (Groningen) met mijn vader, Anne Gerrit Postma (geb. 31 mei 1911). In oktober 1995 was ze voor de eerste (en enige) keer weer terug in Hongarije, bij mijn promotie aan de Károli Gáspár Universiteit in Budapest. Ze overleed op 21 juli 2002, 87 jaar oud, te Leeuwarden.
| |
De Nederlands-Hongaarse betrekkingen zijn in de vroegmoderne tijd bijzonder rijk: Maria van Hongarije, Michiel de Ruyter, Peregrinatio academica. Waarin onderscheidt zich de Peregrinatio van de andere contacten?
Ja, dat klopt. Maria van Hongarije is ook zo'n schakel in de verbindingen tussen Hongarije en Nederland. Dan hebben we het over politieke geschiedenis. Maria was koningin van Hongarije en ze werd door haar broer Karel V tot landvoogdes over de Nederlanden benoemd. In die tijd waren België en Nederland nog geen verschillende landen. Maria volgde heel trouw de Bourgondisch-Habsburgse politiek van haar broer. Zij zorgde voor territoriale eenwording en versterking van het bestuur. De eenwording kwam in 1543 tot stand. Het Traktaat van Venlo - onze huidige woonplaats - bracht het laatste Nederlandse gewest toen onder de Habsburgers. En ja, Michiel de Ruyter en zijn monument in Debrecen, waar we vaak bij hebben gestaan. Dat is ook een stukje politieke geschiedenis. Hij is in Nederland vooral bekend als nationale zeeheld. Er is een tijdje geleden een film over zijn leven uitgebracht. De redding van de 26 Hongaarse predikanten komt er helaas niet in voor. En dat was eigenlijk de enige reden, dat we naar die film gingen kijken. We zijn er halverwege uitgelopen. Voor ons was het veel te veel een spektakelfilm. Het feit, dat Michiel de Ruyter die Hongaarse predikanten van de galeien heeft bevrijd - in 1676 - is bij Nederlanders niet of nauwelijks bekend. Het leuke is, dat wij vroeger in Oostzaan hebben gewoond, een dorpje ten
| |
| |
noorden van Amsterdam, waar mijn vrouw Margriet een aantal jaren predikant was. Ook Oostzaan herbergt een stukje Hongaarse geschiedenis. De Oostzaanse predikant Johannes Albertus Zaunschlifer heeft namelijk destijds een bijzondere rol gespeeld bij de hulpverlening aan een aantal van de Hongaarse predikanten, die door Michiel de Ruyter van de galeien waren bevrijd en naderhand de Nederlanden bezochten. Zijn naam vinden we nu nog vermeld op het predikantenbord in de kerk van Oostzaan, evenals trouwens die van mijn vrouw. Ik geniet van zulke verbindingen. Er zijn er meer. János Hermán schrijft over het ontstaan van contacten tussen de Nederlandse antirevolutionaire staatsman en historicus Guillaume Groen van Prinsterer en de Hongaarse Gereformeerde Superintendent Lajos Zsarnay rond het jaar 1863. Of denk aan de innige contacten tussen Abraham Kuyper en Jenő Sebestyén. Maar je kunt ook denken aan de kindertreinen, waar ik al eerder over sprak. Of aan de vele Hongaren die na 1956 hun toevlucht in Nederland hebben gezocht. Maar ik concentreer mijn onderzoek op de Hongaarse protestantse studenten, die in de vroegmoderne tijd in de Nederlanden kwamen studeren, zoals je weet. Zij kwamen niet om politieke redenen, maar om hun studie hier aan de verschillende universiteiten op academisch niveau voort te zetten en nader af te ronden: filosofie, theologie, medicijnen, etc. - iets wat in hun eigen land niet mogelijk was.
| |
Ja, u hebt een speciale band met Hongarije. U komt ook jaarlijks naar Hongarije en ook naar Transsylvanië voor uw onderzoek. Kunt u hierover wat meer vertellen?
Mijn eerste reis naar Hongarije vond plaats in 1984. Mijn vrouw Margriet en ik namen samen deel aan een congres over Zwingli - in het Református Kollégium in Debrecen - dat onder leiding stond van Tibor Bartha, de toenmalige gereformeerde bisschop aldaar. Het was nog in de rode tijd. Een jaar later, in 1985, werd in Friesland de oprichting van de Franeker Academie (1585) herdacht. Prof. Sándor Ladányi kwam met zijn vrouw Borika naar Nederland. Hij logeerde bij ons thuis in Amstelveen en hield een lezing in Franeker over de Peregrinatio hungarica. In 1986 gingen we voor het eerst met het hele gezin naar Hongarije. Zo is het allemaal begonnen. Vanaf die tijd gingen we met onze kinderen Gerrit en David elk jaar naar Hongarije op vakantie. Ik greep iedere gelegenheid aan om in die tijd toch aan mijn onderzoek te kunnen werken, en ik combineerde zo het gezin met de wetenschap. Al meer dan drie decennia
| |
| |
lang reis ik dus meerdere malen per jaar heen en weer tussen mijn vaderland en mijn moederland, om in Hongaarse bibliotheken en archieven onderzoek te doen. Ik heb daarbij heel veel Hongaarse contacten gekregen en veel vrienden gemaakt. Daar ben ik dankbaar voor. In 1995 promoveerde ik - als gezegd - aan de Károli Gáspár Református Egyetem in Boedapest. Margriet deed hetzelfde, in het jaar 2000, maar dan op een oecumenisch onderwerp. Wij zijn bij mijn weten het enige Nederlandse echtpaar, dat dit zo heeft gedaan. De vrienden van het eerste uur, Tibor Marjovszky en zijn vrouw Mária Kun, zorgden ervoor dat niet alleen mijn dissertatie, maar ook die van Margriet in het Hongaars vertaald werden. Na de Roemeense ‘Wende’ in 1989 vatte ik het plan op mijn onderzoek naar Roemenië uit te breiden. Ik maakte in mijn eentje spannende reizen naar Erdély en kwam dan meestal na zes weken vol verhalen thuis. In 1995 werd in Kolozsvár het honderdjarig bestaan van het Protestants Theologisch Instituut gevierd. Ik mocht toen het woord voeren namens de Vrije Universiteit. Hier liggen de wortels van onze nu bijna vijfentwintigjarige vriendschap met professor Zsolt Geréb en zijn vrouw Elisabeth.
| |
U bent een liefhebber en verzamelaar van boeken, vooral oude boeken?
Ja, zeker. Toen ik vijftig werd kreeg ik een feestbundel onder de titel: ‘Een boek heeft een rug!’ Die titel was zo gekozen omdat ik die gevleugelde uitspraak zelf nog al eens gebezigd had. Een boek zonder rug is immers gelijk aan een mens zonder ruggengraat, slap, doorgebogen, gammel, futloos en lamlendig. Maar een boek ‘met een rug’ heeft veerkracht en spankracht. Het boek leeft, zo weet iedere bibliofiel. Het leer leeft, je ruikt het, je snuift het en geniet! Een prachtige leren ‘Prijsband’ poets ik op tot hij glanst. Goud-op-snee brengt mij tot verrukking, evenals minuskel en majuskel. Een boek moet je niet pakken of grijpen, maar eerbiedig ter hand nemen en voorzichtig bevoelen en betasten. En dan verzaligend ruiken. Mocht je eens in nood verkeren, dan kan de combinatie van een kloekmoedige vrouw en een ‘boekenkist zonder boeken’ uitredding brengen, zoals we weten uit de levensgeschiedenis van de welbekende Nederlander Hugo de Groot. Wil je me onthutsen, zet dan bovenop een boek een kop thee en ik zal proberen mijn verontwaardiging niet te laten blijken. Ja, ik houd van boeken en vooral van het illustere boek. Dat zat er al heel jong in. Waar bleef toch al dat boodschappengeld, dat mijn moeder me gaf en dat eigenlijk bestemd was voor de paardenslager op de hoek? Verdween het niet op geheimzinnige wijze in de
| |
| |
zakken van de boekhandelaar, uit wiens magazijn ik als kleine boekverslaafde voor enkele luttele guldens mijn felbegeerde pocketboekjes wist te bemachtigen? En was de keuze voor mijn vrouw Margriet soms niet mede ingegeven door de kwaliteit en de kwantiteit van haar boekerij?
Boeken hebben een ziel volgens mij. En boeken hebben mensen nodig. Boeken brengt men samen in een bibliotheek, want dan zijn ze niet meer eenzaam. De ware bibliofiel verzucht: ‘I cannot live without books.’ En dat geldt helemaal voor het vergeten oude wetenschappelijke boek, waarnaar ik altijd hartstochtelijk en geduldig speur. Bibliotheken zijn plaatsen waar ik niet dan met grote moeite voorbij kom en die ik niet dan met nog grotere moeite kan verlaten. Altijd als ik de gelegenheid heb, ga ik een bibliotheek binnen, evenals natuurlijk boekhandels en antiquariaten, om er vervolgens minstens enige uren te vertoeven. Bibliotheken zijn het luilekkerland van iedere bibliofiel. Of het nu gaat om de beroemde bibliotheek van Beloeil (bij het Belgische Bergen), de niet minder beroemde bibliotheek in het Strahov-klooster te Praag, de destijds alleen op kousenvoeten te betreden prachtbibliotheek in Sárospatak of de Teleki-Bolyai Bibliotheek in Marosvásárhely (Erdély), de aantrekkingskracht ervan is voor mij - en voor iedere bibliofiel - adembenemend groot.
| |
Wat zijn uw bijzondere aandachtsvelden?
Als theoloog - en ook als gelovig en denkend mens - sta ik altijd onder de invloed van het Woord en de woorden. Als theoloog sta ik natuurlijk ook in het spanningsveld van orthodoxie, fundamentalisme en de waarheidsvraag. Er is de spanning tussen het wenselijke en haalbare, of om het theologisch te zeggen: de spanning tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’. Ik ben eigenlijk altijd op zoek naar het ‘juiste’ en het ‘ware’ woord, en ik ben niet zo snel tevreden met het voor-de-hand-liggende. Wat ik doe is meestal nogal specialistisch. Mijn onderzoek bestrijkt een breed terrein van cultuur, historie en wetenschap. Maar moet ik dat nou echt zelf allemaal zeggen?
Nou goed, mijn vrouw noemt me een speurneus en ‘grammavoor’, een lettervreter. Je zou me ook een Hebraïst met bibliofiele neigingen kunnen noemen. Of een wetenschapshistoricus, die zich toelegt op het gebied van de universiteitsgeschiedenis en dan vooral op de ‘Peregrinatio hungarica’ en de ‘Franeker Academie’. En ja, ik ben wel een beetje een perfectionist. Ik kan me verdiepen in de kleinste details, zoals de links-en-rechts-om- | |
| |
draaiende ‘aanhalingstekens’ (vooral prachtig in het veelgebruikte Times Roman-lettertype, maar onmogelijk te realiseren in Palatino). Anderzijds laat ik me nooit opsluiten binnen bestaande conventies en vakmatigheden. Aan de Vrije Universiteit hield ik me jarenlang bezig met de digitale mogelijkheden van het Hebreeuws van het Oude Testament. Het project heette: Bijbel en Computer. Ik liet het computersysteem (SARA genaamd), op Bijbelteksten los, om ongekende synchrone en diachrone verbanden op het spoor te komen. Zoals anderen met beginletters spelen of zich bezig houden met kruiswoordpuzzels, zo heb ik er plezier in om met de Hebreeuwse taal en letteren te spelen en daarnaast Hebreeuwse grammatica's te verzamelen. Ja, het continuüm in mijn leven wordt zonder enige twijfel gevormd door het alfabet, het ABC of beter gezegd het Alef-Beth, dat ons in staat stelt tot schriftelijke communicatie. Zowel Latijn als Grieks en de Oriëntalia. Het spijkerschrift, het Ugaritisch en de Egyptische hiëroglyfen, heb ik samen met mijn vrouw Margriet aan de Vrije Universiteit bestudeerd. Nu zijn we dat allemaal weer vergeten, hoor. Mijn bibliofiele interesse is al heel vroeg gewekt en dat is altijd zo gebleven. Ik doe veel met Latijn omdat vooral de oude boeken uit de collectie van mijn vrouw en mij uit de tijd stammen, dat alle wetenschap in het Latijn bedreven werd. Verba volant, scripta manent, zeg ik altijd maar.
| |
Kunt u iets over uw collectie vertellen?
Zoals ik net al zei: omdat ik van origine oudtestamenticus ben, hebben oude Hebreeuwse grammatica's altijd mijn interesse gehad en nog steeds. Hebreeuwse filologie en exegese is wel een speerpunt. In de collectie zitten dan ook heel wat lexica en werken over exegetische onderwerpen. Maar we hebben natuurlijk ook wel een paar Griekse boeken. Niet zoveel, maar daarom niet minder leerzaam. Neem het Manuale graecarum vocum N. Testamenti (1634) van Georgius Pasor, een bekende professor Grieks in Franeker, die daar ook het Nieuwe Testament doceerde. Dat is een woordenboekje, met alle Griekse woorden in het Nieuwe Testament, voorzien van een vertaling in het Latijn. Misschien wat saai, maar wel van fundamenteel belang. Kennis van het Grieks is nodig voor de bestudering van het Nieuwe Testament, en dus ook voor het verstaan van de theologische lijnen die daarin getrokken worden.
Wat betreft Franeker heb ik honderden (oefen)disputaties en oraties uit de 17e en 18e eeuw verzameld - meer dan 600 - vooral op het terrein van
| |
| |
de theologie. Maar de verzameling bevat ook werken over Europese cultuur- en wetenschapsgeschiedenis in bredere zin. De meeste disputaties zijn in Franeker gehouden en gedrukt. Sommige boeken zijn heel bijzonder omdat ze eigendom zijn geweest van bekende protestanten. We hebben exemplaren die ooit bij Constantijn Huygens (1596-1687) en Abraham Kuyper (1837-1920) in de kast stonden, of eigendom waren van Johann Gottfried Herder (1744-1803). Onze collectie hebben wij al in 2012 aan de Vrije Universiteit in Amsterdam geschonken. Daar zijn de boeken op hun plaats, omdat daar een studiecentrum is voor het internationale protestantisme. En wat ik heel belangrijk vind: op deze manier blijft de collectie als één geheel bij elkaar, en wordt dan niet opnieuw over alle windstreken verspreid. Dat zou immers gebeuren als we de collectie in de verkoop hadden gedaan. Het academische of ‘Franeker’ drukwerk uit onze collectie is een belangrijke bron van informatie voor het onderzoek naar academische gereformeerde theologie in de 17e en 18e eeuw. Maar ook wie geïnteresseerd is in de Europese cultuurgeschiedenis van weleer vindt bij ons veel waardevolle werken.
| |
Waarom ging u onderzoek doen over de Hongaarse peregrini?
Volgens mijn Latijnse woordenboek is een peregrinus iemand die ‘uit den vreemde’ is gekomen. Talloze peregrini hebben in vroeger eeuwen de reis vanuit Oost- en Midden Europa naar onze Lage Landen ondernomen om hier aan de verschillende academies - als Leiden, Franeker, Groningen, Utrecht en Harderwijk - hun studies voort te zetten. Ze zijn er in alle opzichten wijzer van geworden. En niet alleen zij. Ook de landen van hun oorsprong profiteerden in hoge mate van hun verworven kennis en niet te vergeten van de vele boeken, die zij onder de arm of per boekenkist mee terug namen. Behalve tot oudtestamenticus heb ik mij ook tot kerkhistoricus ontwikkeld. Je kunt me ook wel boekhistoricus of wetenschapshistoricus noemen. Vanwege mijn Hongaarse afkomst ben ik natuurlijk vooral in de geschiedenis van de Peregrinatio hungarica geinteresseerd. Een peregrinus is een grensganger, die van plek naar plek gaat. Door mijn onderzoek ben ik eigenlijk ook zelf zo'n grensganger geworden, want het bracht me sinds 1984 minstens tachtig keer naar Hongarije en Zevenburgen (Erdély). Mijn reizen naar Erdély, waardoor ik vaak wel zes weken van huis was, zijn beschreven in het Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen [Amsterdam], 1994 en 1995, en ook in: Könyv és Könyvtár [KLTE/DE Debrecen], 1998 en 1999.
| |
| |
Weet je wie er voor gezorgd heeft, dat ik me bewust ben geworden van mijn Hongaarse wortels? Dat zal je interesseren. Het was de Zevenburger János Hermán, die in 1979 op de deur van mijn kamer in de Vrije Universiteit de naam Ferenc Postma had gelezen en dacht: ‘dat moet vast en zeker een Hongaar zijn’. Hij zocht mijn adres op, belde me op en vroeg of hij me een bezoek mocht brengen. Hij zei tegen mij: ‘Ferenc, weet je wel, dat jij een Hongaar bent?’ Op dat moment voelde ik mij voor het eerst een echte Hongaar. Een keerpunt. Dat heeft verstrekkende gevolgen gehad voor mijn verdere leven. Dat was ook het begin van mijn liefde voor Hongarije. Ik had niet alleen een vaderland, maar nu ook een moederland.
O, ja, dit wil ik ook nog vertellen: In het Academiegebouw in Utrecht treffen we op een plaquette uit 1936 een Hongaarse peregrinus aan: welgemutst, met de staf in de éne en een boek in de andere hand. De peregrinus reist van Debrecen (de Nagytemplom rechtsonder) naar Utrecht (de Dom linksonder). Je zou hem ook een pelgrim kunnen noemen, want behalve de wetenschap speelde ook de geloofsverbondenheid een grote rol, getuige het Latijnse onderschrift dat op de ‘eenheid in Christus’ doelt. De tekst luidt in het Hongaars: ‘Krisztus vérében egyek vagyunk. Az utrechti alma maternek a háromszáz éves (1636-1936) sokféle jótéteményekért a nagyon hálás magyarországi fiai’, hetgeen betekent: ‘Wij zijn één in het bloed van Christus. Aan de Alma Mater in Utrecht voor haar veelvuldige weldaden in drie eeuwen (1636-1936). Haar dankbaarste zonen in Hongarije.’
| |
En waarom richt uw onderzoek zich nu juist op Franeker?
Franeker is de oude Friese Academiestad. Ik ben geboren in Groningen, maar opgegroeid in Friesland, in Dronrijp, een dorp vlak bij Franeker. Hongarije is mijn moederland, maar Friesland is mijn vaderland. In mijn persoon zijn mijn Hongaarse en mijn Friese wortels verenigd en vanwege mijn wetenschappelijke en historische belangstelling ligt Franeker wel een beetje voor de hand, toch?
Men vindt in Friesland overal Hongaarse sporen. Zoals in het werk van de Friese dichter Eeltje Halbertsma, die een gedicht maakte op de op 6 oktober 1849 terechtgestelde Hongaarse vrijheidsstrijder Batthyány. De Friese curator Georg Frederik thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg voerde een pleidooi voor ruimere stipendia aan Hongaarse studenten in Franeker. Al die peregrini, die de eeuwen door uit Hongarije en uit
| |
| |
Zevenburgen (Erdély) richting het Friese land trokken om zich aan de Franeker Academie verder in geloof en wetenschap te bekwamen, spreken nog altijd tot mijn verbeelding. Zo vallen er bijvoorbeeld mooie verhalen te vertellen over de eerste Hongaarse studenten van Johannes Coccejus en andere Franeker hoogleraren. Ik wil ze eigenlijk allemaal leren kennen, hun afkomst, hun familie. Ik wil weten welke vorst hun mecenas was. Daarom bestudeer ik de matrikels op zoek naar hun namen. En ik speur naar hun wederwaardigheden in de archieven. Ik wil weten bij wie ze studeerden en disputeerden, maar ook in wie ze zich verliefden, hoe het stond met hun financiën, waar ze terecht kwamen en wat ze deden na hun terugkeer in Hongarije. Soms bezoek ik hun graf, of beter gezegd sta ik even stil bij hun grafzerk, zoals bij die van Johannes/János Szepsi, in de Grote of Martini Kerk in Franeker.
Ferenc Postma en zijn echtgenote Margriet Gosker in oktober 2018 voor het hoofdgebouw van de Universiteit Debrecen
| |
| |
| |
Als je de Hongaren in Franeker bekijkt wat voor beeld is dan ontstaan over hen bij de Nederlanders? Met andere woorden wat voor imago hadden toen de Hongaren in Franeker? En hoe komt dat?
Tja, wat dachten de Nederlanders over Hongaren? Niets slechts geloof ik, al was er wel eens eentje die de fout inging of iets gestolen had en daarvoor gestraft werd. Of er werd een Hongaar verliefd op een mooi Fries meisje. En als ze dan zwanger werd, liet hij haar soms zitten. Dat was niet zo mooi. Die verhalen zijn er ook wel. Maar in het algemeen waren de Hongaren brave ijverige, kleurrijke en stoere figuren. De protestanten kwamen naar Franeker omdat ze thuis geen gelegenheid hadden hun studies op academisch niveau voort te zetten. Ze vielen door hun kledij nogal op in het straatbeeld. Hun taal verschilt erg veel van de Nederlandse taal en ze brachten hun eigen Hongaarse (eet)gewoonten mee. Het Nederlandse eten vonden ze niet zo lekker, en volgens mij is dat nog steeds niet veranderd. Ze werden vaak wel financieel ondersteund, maar wekten toch graag de indruk dat ze nogal arm waren, wat lang niet altijd het geval was. Maar Europa zag er toen heel anders uit dan nu. En Hongaren waren lang niet de enige buitenlanders die in Nederland kwamen studeren. Toch was het aantal Hongaren aan de Franeker Academie bijzonder hoog, veel hoger dan aan de andere universiteiten. Al met al waren het er ruim 1200. Als je weet hoe klein Franeker toen in die tijd was, dan is de impact wel duidelijk.
| |
In uw carrière heeft u aan verschillende universiteiten gewerkt. Kunt u hierover meer vertellen?
Ja, goed, maar waar zal ik dan beginnen? Daarover ben ik nog niet zo gauw uitgepraat. Bij het begin beginnen dan maar? Ik heb mijn hele werkzame leven aan de Vrije Universiteit in Amsterdam gewerkt. Ik kreeg mijn eerste aanstelling al in 1970 bij de theologische faculteit. En ik ben nu nog steeds aan de UBVU verbonden als honorary fellow. Na mijn promotie kreeg ik in 1997 een leerstoel aangeboden aan de theologische faculteit van de KGRE in Boedapest. Dat was heel belangrijk voor mij, want zo kreeg ik een betere basis om mijn onderzoek telkens uit te breiden. Daarna ging ik gastcolleges geven aan verschillende theologische en literaire faculteiten, zowel aan kerkelijke instituten als aan staatsuniversiteiten. Sinds 1997 heb ik jaarlijks colleges gegeven over de Peregrinatio hungarica aan mijn eigen universiteit in Boedapest op
| |
| |
verzoek van de rectoren Ferenc Szűcs en Péter Balla. Dat doe ik nog steeds, tot op de dag van vandaag. Ik was ook te gast aan de KGRE, Faculty of Teacher Training, in Nagykőrös, op uitnodiging van Ferenc Pap in 2013. Maar ik kan ook mijn ei heel goed kwijt aan de Néderlandisztika Tanszék (ELTE) in Boedapest. Daar gaf ik college samen met Judit Gera en Orsolya Réthelyi, zoals ik dat trouwens ook deed (en doe) bij de Vakgroep Nederlands aan de KGRE, bij Anikó Daróczi en haar collega's. Maar ik heb me geenszins tot Boedapest beperkt: ik ben tijdens mijn eigen Peregrinatio hungarica heel Hongarije doorgetrokken, werkelijk in alle windrichtingen.
In het Zuiden van het land gaf ik colleges in Szeged, op verzoek van de collega's Bálint Keserű en Mihály Balázs, respectievelijk in 1997, 1999, en 2013. Maar ik reis ook vaak in Oostelijke richting om het Református Kollégium [DRHE] in Debrecen te bezoeken. Ik spreek er dan met Károly Fekete Jr. en met Béla Baráth. En ik verklap helemaal geen geheim als ik jou vertel, dat ik ook aan de universiteit van Debrecen [DE] vele malen college heb gegeven op verzoek van István Bitskey en jouzelf. Maar dat hoef ik jou (lacht) toch niet te vertellen? Ik vond het prachtig dat ik als externe opponent in Debrecen mocht optreden bij de promoties van Péter Eredics in 2006, en bij Réka Bozzay in 2007. Ik ben dankbaar voor het artikel dat István Bitskey schreef in de feestbundel, die ik mocht ontvangen op mijn zeventigste verjaardag. Het is een interessant artikel over de aanwijsbare invloed, die het gedachtegoed van de grote Nederlandse geleerde Desiderius Erasmus heeft gehad op Hongaarse gereformeerde schoolboeken uit Debrecen in de periode 1591-1610. De geest van Erasmus sijpelde door in die schoolboeken, en opvattingen van de geleerde meester werden op deze manier gepopulariseerd. Zoals eerst Tivadar Thienemann en later Tibor Klaniczay hebben opgemerkt, daalde de leer van Erasmus ‘van de vorstelijke hoven neer in de kleine klaslokalen.’ In mijn feestbundel stonden nog twee artikelen die in Debrecen vervaardigd zijn. Zoals dat van Dávid Csorba, die in zijn bijdrage ingaat op het leven en werk van professor Martonfalvi (1657-1681) in Debrecen, en op de geestelijke horizon van het Hongaarse gereformeerde piëtisme. György Martonfalvi Tóth wordt door hem getekend als hét voorbeeld van een vroom en godvruchtig man, een memorabele, ja een zeldzame zwaan in de Reformatiestad Debrecen, in het plaatselijke Collegium en ook in het hele
‘Hongaarse Sion’. En ook jouw eigen interessante artikel over al die Hongaren, die dienst deden op de schepen van de VOC.
| |
| |
En niet te vergeten Erdély. Ook het Protestants Theologisch Instituut in Kolozsvár was vaak het doel van mijn reis, waar ik inspirerende gesprekken voerde met Zsolt Geréb en Zoltán Adorjáni, die allebei het Nederlands goed beheersen, en met de kerkhistoricus Dezső Buzogány, die mij alle drie nog steeds de nodige informatie verschaffen. Ik was ook te vinden in de Teleki Téka in Marosvásárhely en mocht daar een lezing houden bij het grootse jubileum in 2002. Daar was ik wel een beetje trots op natuurlijk. En dan mag ik het Református Kollégium [SRTA] in Sárospatak niet vergeten, met Dénes Dienes en Sándor Enghy en de huidige rector Szilveszter Füsti-Molnár. Mijn vrouw Margriet en ik hebben besloten onze eigen theologische vakbibliotheken te zijner tijd aan Sárospatak ten geschenke te geven. Dat is allemaal al bij contract geregeld, in 2014. Maar dat gebeurt nu nog niet hoor, pas aan het einde van ons leven, of als we straks misschien niet meer helemaal compos mente zouden zijn.
| |
Heeft de Peregrinatio een vervolg in de moderne tijd? Wat voor effecten heeft dat voor beide landen? Wat is het belang van het onderzoek naar Peregrinatio academica van Hongaarse studenten in Nederland?
De Peregrinatio naar Franeker is in de tijd van Napoleon afgesloten, maar de goede contacten zijn gebleven. Het Stipendium Bernardinum heeft vele Hongaren de mogelijkheid geschonken in Nederland te studeren. Dat is ook fijn voor ons, want wij hebben zoveel Hongaarse vrienden, die met ons Nederlands kunnen spreken. Jij bent er zelf ook een goed voorbeeld van.
Je vraagt naar het belang van het onderzoek dat ik doe? Dat wordt in Nederland eerlijk gezegd veel minder ingezien dan in Hongarije. Soms lukt het me wel om er aandacht voor te vragen en dat verheugt me dan bijzonder. Er is een tijd geweest, dat Hongaarse promovendi aan de Leidse Universiteit zelfs de drie ‘Formulieren van Eenigheid’ moesten ondertekenen, maar dat is lang geleden. Ik denk niet dat Leiden dat nu nog weet. Ik ben zelf geregeld betrokken geweest bij verschillende promoties van Hongaren aan de universiteiten in Amsterdam (VU), Groningen (RUG), Utrecht (UU) en Kampen (PThU). In 2004 verzorgde ik samen met August den Hollander en István Monok de tentoonstelling ‘Cultural Relations between Holland and Hungary in the 17th-18th Century’, in de bibliotheek van de UvA Amsterdam. Ook werkte ik mee aan de Webexpo ‘Crossing the Borders’ van de UBVU in Amsterdam, in 2013. En op dit moment is er een tentoonstelling in Franeker gaande, in
| |
| |
Museum Martena, onder de titel ‘Land van Latijn’ (2018). Daar heb ik ook mijn medewerking aan gegeven. Bij de ingang van de expositie staat bijvoorbeeld een levensgrote afbeelding van een Hongaarse student.
Maar dit zijn peanuts in vergelijking met de belangstelling die Hongarije volop voor mijn onderzoek heeft. Die is veel groter, en er zijn ook veel meer mensen met dit thema bezig. In Nederland ben ik niet de enige, maar toch zijn er relatief maar weinig Nederlandse collega's, die ook op dit onderzoek zitten. In Hongarije mocht ik zelfs vier keer over mijn onderzoek vertellen op Duna TV (in 1995, 2001, 2005 en 2006) en voor Radio Debrecen (in 2008). Duna TV stuurde zelfs een team naar Nederland om in Franeker opnamen te maken van al die plekken waar het zich allemaal had afgespeeld. De video daarvan heb ik mooi kunnen gebruiken voor mijn colleges. Maar natuurlijk vind ik het wel jammer, dat hier in Nederland relatief weinig aan dit stuk gemeenschappelijke Hongaars-Nederlandse geschiedenis wordt gedaan.
| |
Wat zijn uw toekomstplannen?
Daaraan geen gebrek natuurlijk. Als je probeert twee eeuwen peregrinatiegeschiedenis naar Franeker in kaart te brengen, dan ben je niet zo gauw klaar. Er ligt nog veel materiaal op mijn tafel te wachten en ik hoop nog lang gezond genoeg te zijn om dat allemaal uit te werken. Zo wil ik nog heel wat nieuwe ontdekkingen publiek maken. Ik wil bijvoorbeeld weten welke Hongaarse studenten in Franeker huwden en in kaart brengen welke peregrini daar overleden zijn. Ook wil ik nog iets schrijven over hun reisdocumenten (paspoorten). En ik wil zeker ook nog schrijven over de schuldbrief van Johannes Vásárhelyi, die zonder zijn schuldeisers te betalen naar huis in Zevenburgen mocht afreizen onder de voorwaarde dat hij zijn schuld naderhand zou inlossen. En dan de heftige strijd over de volgens sommigen onorthoxe preek van Andreas Kallovius (Kállai) in 1654. Dat heeft me toch een onrust gegeven! Bijna een heel halfjaar hield het de gemoederen bezig.
En niet te vergeten het interessante Album Amicorum van de Zevenburger Sámuel B. Köpeczi, die in de jaren zeventig van de achttiende eeuw in Franeker studeerde. Verder nog het Hongaarse adelsdiploma van de Friese jurist en dichter Paulus van Ghemmenich, afkomstig uit Franeker. Hij werd in 1703 door keizer Leopold I (in Wenen) in de Hongaarse adelstand verheven. En zeker wil ik in de komende tijd nog mijn supplement op het Franeker Auditorium afronden en publiceren. Tenslotte
| |
| |
heb ik daar nu al ruim twintig jaar aan gewerkt. Daar komen ook vele publicaties in voor van Hongaarse peregrini. En natuurlijk blijven Hongarije en Erdély altijd aan mij trekken en hoop ik daar nog lange tijd verder onderzoek te doen.
|
|