Acta Neerlandica 12
(2016)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||||||||
Rosemarijn Hoefte
| |||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||
In dit artikel staat de beeldvorming in proza over Javaanse contractanten in Suriname in vergelijking met Deli centraal.Ga naar eindnoot3 Aangezien de periode van de Javaanse migratie samenviel met het hoogte- (of diepte)punt van de cultures in Deli, ligt het voor de hand de beeldvorming over Javaanse arbeiders op de plantages in Suriname en Sumatra te vergelijken. De Surinaamse literatuur kent helaas geen romans zoals Madelon Székely-Lulofs' Rubber (1931) of Koelie (1932), verhalen over het plantageleven van kolonialen en ‘koelies’ in Deli die grote populariteit genoten.Ga naar eindnoot4 Ik baseer mij voor Suriname op boeken en artikelen van tijdgenoten - met zendelingen als belangrijke bronGa naar eindnoot5 - en op latere verhalen en romans van de hand van schrijvers van Surinaamse afkomst, waarin de Javaanse cultuur en geschiedenis in Suriname een rol spelen. De korte verhalen ‘Pa Roeki’ en ‘Koelie’ van de Hongaarse schrijver László Székely, gepubliceerd in Dit altijd alleen zijn: Verhalen over planters en koelies in Deli (1914-1930)Ga naar eindnoot6 en zijn boek Van oerwoud tot plantage: Verhaal van een plantersleven, een combinatie van autobiografie, reisverhaal en roman, dienen naast de romans Rubber en Koelie als Indisch contrapunt.Ga naar eindnoot7 Madelon Lulofs wordt in 1899 in Nederlands-Indië geboren als dochter van een hoge ambtenaar bij het Binnenlands Bestuur.Ga naar eindnoot8 Na haar middelbare schooltijd in Nederland, leidt ze een tropisch elitair leven in Buitenzorg. Dat verandert als ze in 1918 trouwt met Hein Doffegnies, die als assistent werkt op een rubberonderneming in Deli. Uit ervaring weet zij dat er een kloof bestaat tussen de vaak onbehouwen planters en de bestuurlijke macht, maar haar huwelijk drukt haar met de neus op de feiten en het voelt alsof zij ‘door haar huwelijk met een rubberplanter naar het vijandelijke kamp is overgelopen.’Ga naar eindnoot9 In de loop der tijd krijgt zij meer waardering voor de prestaties van de planters en transformeert de ambenaarsdochter in een plantersvrouw. Madelon Lulofs toont een verbondenheid met ‘Indië en de inheemse bevolking’, maar kent ook de ruwe omgangsvormen, de intriges en de drinkgelagen in planterskringen, zoals ze later zal beschrijven in Rubber.Ga naar eindnoot10 Ze ervaart zelf ook de angst die de planters en hun gezinnen hebben voor moord en doodslag door de koelies.Ga naar eindnoot11 In 1923 ontmoet zij de planter László Székely, ‘een Hongaar die met zijn knappe uiterlijk veel plantersvrouwen aantrekt’.Ga naar eindnoot12 Hij is in 1892 geboren in Ajak en na een moeizame schooltijd vertrekt hij in 1914 met zijn neef István Radnai naar Sumatra. István keert al na zes weken terug naar Europa, omdat hij geen werk kan vinden en niet kan aarden in Indië. | |||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||
László zal zestien jaar blijven.Ga naar eindnoot13 Székely en Lulofs werkten voor het net opgerichte weekblad Sumatra. Na de scheiding van de echtelieden Doffegnies en Lulofs, trouwen László en Madelon in 1926. Door de blanke gemeenschap wordt het paar doodgezwegen, vooral omdat Madelon met de collega van haar echtgenoot is getrouwd, en Székely's loopbaan wordt gefnuikt. In 1930 keren ze terug naar Europa, om zich uiteindelijk in Budapest te vestigen.Ga naar eindnoot14 In de Hongaarse hoofdstad schreven zij de hier besproken boeken en verhalen. Om het leven van de plantage-arbeiders in de kolonie in historisch perspectief te plaatsen, begint deze bijdrage met een korte inleiding over de Javaanse migratie naar Suriname. | |||||||||||||||||
Javaanse migratie naar SurinameNa langdurige debatten werd in 1863 eindelijk de slavernij in de Nederlandse koloniën afgeschaft. Dat betekende echter niet het einde van het geredetwist: nu was de vraag of de overheid contractarbeiders diende aan te voeren om op de leeglopende plantages te werken.Ga naar eindnoot15 Uiteindelijk werd gekozen voor contractmigratie uit Brits-Indië, waarbij Nederland gebruik maakte van het Britse systeem. In 1873 kwamen de eerste Brits-Indiërs aan in Suriname; in totaal zouden iets meer dan 34.000 Indiërs of Hindostanen arriveren. De planters waren echter matig tevreden over deze nieuwe contractanten, die voor een periode van vijf jaar tegen een vast loon waren vastgelegd en zochten naar alternatieven. Men was afhankelijk van de Britten voor de aanvoer en de Hindostanen bleven Britse onderdanen. Bovendien vonden planters en het koloniaal bestuur deze contractarbeiders niet dociel genoeg. Ten slotte was men bang dat Indiase nationalisten het contractsysteem zouden willen afschaffen. Dit gebeurde inderdaad in het begin van de twintigste eeuw. Een logische andere mogelijkheid voor het rekruteren van contractarbeiders was Nederlands-Indië, maar het gouvernement in Batavia wist de boot lang af te houden, omdat men bang was voor misstanden bij de werving en men liever arbeiders naar het lucratieve Deli zond. Ondanks de bezwaren aan Indische kant, werd in 1890 bij wijze van proef een groep Javanen via Amsterdam naar Java verscheept. Dit experiment was geen succes, maar dat vormde geen beletsel voor de Surinaamse autoriteiten en planters om grote aantallen Javanen aan te voeren. In tegenstelling tot de Hindostanen | |||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||
werden de Javanen gekarakteriseerd als gehoorzaam en gewillig, maar ook als lichamelijk minder sterk. Of er nu werd geworven voor Deli of Suriname, het systeem was eender. Ronselaars struinden de kampung (nederzettingen) en markten af op zoek naar gezond uitziende mannen, en in veel mindere mate vrouwen, om ze te verleiden tot het tekenen van een arbeidscontract.Ga naar eindnoot16 De wervers beloofden goud, veel eten, en vrouwen, maar zwegen over werken en de poenale sanctie.Ga naar eindnoot17 De poenale sanctie dwong strikte discipline op de Surinaamse plantages af en net als in Deli werd de mobiliteit van de arbeiders aan banden gelegd door een passysteem: de toestemming van de werkgever was vereist om de plantage te mogen verlaten. De lage lonen maakten dat de leefomstandigheden op de plantages over het algemeen armoedig waren, wat de alarmbellen deed rinkelen in Batavia. In 1909 werd de Nederlands-Indische ambtenaar H. van Vleuten op onderzoeksreis naar Suriname gestuurd en in zijn rapport berichtte hij over zijn bevindingen: Het huiselijk leven der Javaansche immigranten schijnt mij, over het geheel genomen, vrij treurig toe. De meeste der door mij bezichtigde kamers maakten op mij den indruk van groote armoedigheid der bewoners ervan. Huisraad was dikwijls in het geheel niet aanwezig en de slaapplaats (brits) niet van een gordijn (muskietenklamboe) voorzien; van eet- en kookgerei bezat men veelal alleen het allernoodzakelijkste.Ga naar eindnoot18 Contractarbeid kon de al lang in verval zijnde plantagelandbouw niet redden, en de koloniale overheid ging allengs meer nadruk leggen op landbouwkolonisatie door Aziatische immigranten. In ruil voor hun retourpassage konden uitgediende contractanten honderd gulden en een onontgonnen stukje land krijgen. Deze nieuwe kleine boeren moesten de kolonie voorzien van voedsel (vooral rijst). Rond 1930 trad een nieuwe fase in de Javaanse migratie in, toen de autoriteiten in Den Haag en de Surinaamse hoofdstad Paramaribo hun fiat gaven aan de immigratie van vrije Javaanse kolonisten. Het betekende het einde van de contractarbeid, die in 1935 uitstierf. Het laatste grote Javaanse immigratieproject was het zogenaamde Welter-Kielstraplan, genoemd naar respectievelijk de minister van Koloniën en de Surinaamse gouverneur, met de bedoeling Suriname te ‘verindischen’. Het plan was om totaal 100.000 Javanen naar Suriname te verschepen, om hen daar in desa (nederzettingen, dorpen) te laten wonen, compleet met hun eigen burgerlijke en godsdienstige leiders, respectievelijk lurah en kaum genoemd. In 1939 arriveerde de eerste | |||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||
groep nieuwe kolonisten, maar de Tweede Wereldoorlog zette een dikke streep door het Welter-Kielstraplan. | |||||||||||||||||
Koloniale beeldvorming over Javaanse contractantenDe eerste karakteriseringen van Javaanse contractarbeiders in Suriname zijn vastgelegd in verslagen, rapporten en artikelen in kranten en tijdschriften. Het zal niet verrassen dat dit soort stukken vaak door direct belanghebbenden, zoals planters en ambtenaren, zijn geschreven. De eerste verslagen van relatieve buitenstaanders zijn van zendelingen, die manmoedige maar veelal vergeefse pogingen deden om de islamitische Javanen te bekeren. In 1932 constateert Ons Suriname, het zendingsblad van de Evangelische Broedergemeente (EBG), dat de Javaanse immigranten in Suriname behoren ‘tot de meest onverschilligen t.o.v. godsdienst en geloof’, maar de zendelingen zijn optimistisch over de toekomst.Ga naar eindnoot19 In een later nummer wordt uitgelegd dat de sociale afkomst van de Javanen het grootste probleem is: Het waren immers de laagste volksklassen, die zich voor emigratie naar Suriname lieten werven, voor een groot gedeelte het uitvaagsel van de maatschappij op Java [...] Zedelijk stonden zij op een zeer laag peil, wat op de plantages in Suriname helaas niet verbeterde, eerder nog slechter werd. De speelzucht, waaraan de meesten geheel verslaafd waren, stond hun in de weg, om maatschappelijk vooruit te komen en maakte velen tot dieven en roovers.Ga naar eindnoot20 Székely-Lulofs en Székely zagen in Deli geen onverschilligheid, maar fatalisme en gelatenheid, zoals in Koelie: ‘En fatalistisch dacht hij: Wat kon hij er aan doen? De ander was sterker, had de macht! Die mócht schreeuwen en slaan!... Hij was nu een orang-kontrak... Het noodlot, nassip, dat Allah hem zond...’Ga naar eindnoot21 Het verschil tussen de aantallen mannen en vrouwen werkte volgens de zending het moreel verval in de hand.Ga naar eindnoot22 Broeder H. Bielke beschrijft dit probleem iets minder prozaïsch: De Javanen zijn volgens hem, menschen die in hooge mate ‘vleeschelijk zijn, verkocht onder de zonde’. De gloed der hartstochten verteert alle hoogere, geestelijke behoeften [...] En thans, in den vreemde, vallen adat [gewoonterecht] en ouderlijk toezicht geheel en al weg. Vrijuit kan men de lusten botvieren. | |||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||
Het zich teleurgesteld of zelfs bedrogen te gevoelen, omdat men vijf jaar ‘aan den ketting ligt’, d.w.z. door het arbeidscontract gebonden is, werkt het zoeken naar ontspanning, het zich overgeven aan uitspattingen in de hand.Ga naar eindnoot23 Volgens Bielke was de overtocht naar Suriname funest voor het morele gehalte van de migranten. Enige jaren eerder had Bielke ook al geschreven over zijn eerste moeilijke en eenzame ervaringen als zendeling onder de Javanen. Ook toen was hij geschokt door het ‘geringe gehalte’ van de Javanen.Ga naar eindnoot24 Menschen met ‘boevengezichten’... hoe vaak komt niet deze uitdrukking voor in de aanteekeningen, welke mijn eerste indrukken over de Surinaamsche Javanen bevatten. Ook vrouwen bijv. die door gelaatsuitdrukking en woordenkeus verraden, dat ze zooveel jaren in de kazerne of publieke huizen doorgebracht hebben.Ga naar eindnoot25 Bielke wijst er wel op dat er onderscheid gemaakt diende te worden tussen ‘tenminste oorspronkelijk vrij onbedorven lieden, en van hun komst af werkelijk slechte elementen.’Ga naar eindnoot26 De zendeling verhaalt van het bedrog van arbeiders die meenden naar Singapore te gaan of op bedevaart naar Mekka. Ook de onwetenden, onnozelen moeten we hier noemen, waaronder vele vrouwen, die òf zich lieten bedotten door schitterende voorspiegelingen van Suriname als land van belofte, òf door list en misschien bedreiging in het Emigratie-Depôt te Semarang [in Java] terecht kwamen zonder te weten, wat verder met haar gebeuren zou.Ga naar eindnoot27 Zendeling Bielke maakt duidelijk dat de werving niet altijd eerlijk verliep en dat bedrog en mooie verhalen tot het repertoire van de ronselaars behoorden. Nergens spreekt hij zich echter uit tegen het systeem van werving of contractarbeid. Ook in dit artikel spreekt de zendeling zijn afschuw uit over het dobbelspel (‘zijn er wel Javanen in de West, die niet dobbelen?’) en over het heersende materialisme en de bijbehorende onverschilligheid onder de contractanten.Ga naar eindnoot28 Hij krijgt dan ook weinig voet aan de grond, temeer daar hij als Europeaan niet wordt vertrouwd: ‘Eenmaal heeft men ons, bij 't contracteeren, bedrogen - zoo zeiden ze wel eens - laten we oppassen, dat niet weer een Hollander ons te pakken krijgt.’Ga naar eindnoot29 | |||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||
Ook Bielke's vrouw schrijft over Javanen, maar gooit het over een andere boeg: zij publiceert een kinderverhaal. In een advertentie in Ons Suriname wordt Kleine Sariman aangeprezen als een fijn kinderboekje voor kleinere kinderen. Eva Schütz leverde 24 pakkende tekeningen bij den tekst over den kleinen Sariman, een Javaansch jongetje, dat een gelukkig tehuis in het Kinderhuis Leliëndaal in Suriname vond.Ga naar eindnoot30 Leliënda(a)l was het Javaanse weeshuis van de EBG. In korte hoofdstukjes wordt een tamelijk dun verhaaltje verteld over Sariman, die een onbezorgd leventje leidt, dit in tegenstelling tot andere ‘vuile en zieke’ Javaanse kinderen, waarvan de ouders, volgens de zendeling zo hard werken op het land, ‘anders verdienen ze helemaal niets. Maar hoe kan ik hen helpen? Ons huis is vol. Ik heb ook niet genoeg geld voor meer kinderen. We komen toch al haast niet rond.’Ga naar eindnoot31 Deze passage sluit naadloos aan op het doel van het boek: geld inzamelen voor Leliëndaal in Nederland.Ga naar eindnoot32 Kleine Sariman zal Nederlandse kleuters echter niet veel geleerd hebben over de gewoontes en cultuur van Javaanse kinderen. Een collega van het echtpaar Bielke, de Deense zendeling Peter Martin Legêne, die sinds 1914 zeventien jaar lang vooral onder Hindostaanse Surinamers werkzaam was, publiceerde een aantal boeken over de kolonie, vooral om protestantse gelovigen in Nederland (financieel) voor het werk te interesseren.Ga naar eindnoot33 Suriname. Land mijner dromen is een uitgebreid verslag van een reis langs kerken en zendingsposten die Legêne van juli 1946 tot april 1947 maakte. De slechts sporadisch voorkomende Javanen worden gekarakteriseerd als ‘zeer gesloten, onberekenbaar, niet te doorgronden’. Hij bestrijdt de opvatting van een directeur dat een Javaan een beste kerel is, waar je het best mee kunt opschieten, als je hem een kwartje per dag en vijftien stokslagen achter-op geeft? De zendeling ziet, hoe de directeur zich vergist, hoe achter de half gesloten ogen van de Javaan een vuur smeult, dat alleen op een gunstige wind wacht, om hoog op te laaien, tot explosie te komen en zich ontzettend te wreken.Ga naar eindnoot34 Dus ook na de afschaffing van de contractarbeid blijft de Javaan een mysterieus en licht ontvlambaar wezen. Legêne verhaalt van de ontwrichting die de komst naar Suriname en contractarbeid brachten. | |||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||
De meesten vervielen in een totaal godloos en goddeloos leven. Hun huwelijksleven werd geheel ontwricht. Zij werden hartstochtelijke dobbelaars, waarbij het vaak tot gruwelijke vechtpartijen met moord en doodslag kwam. Niets was meer veilig voor de Javaanse rovers, die 's nachts op ‘vissen’ uittrokken. Velen verspeelden de eerste avond na de uitkering van hun weekloon iedere cent, zodat zij voor hun levensonderhoud niets over hielden. Zij moesten leven van diefstal; en daar waren ze buitengewoon handig in.Ga naar eindnoot35 Peter Legêne waagde zich ook aan een roman over het liederlijke plantersleven in Suriname en de heilzame werking van het christendom. De gevloekte plantage (1951) begint met een bacchanaal op koffieplantage Zorgenvrij om het huwelijk met de handschoen te vieren van een van de Hollandse assistenten. Er wordt flink gedronken en het meubilair wordt kort en klein geslagen, maar de uitspattingen vallen in het niet bij de hari besar (feestdag, uitbetalingsdag) partijen in Deli ten tijden van de rubberhausse. Het is mij onbekend of Legêne het populaire Rubber heeft gelezen, maar De gevloekte plantage is een flauwe afspiegeling van Székely-Lulofs' roman, zoals ook het wegkwijnende Surinaamse plantageleven in de twintigste eeuw niet te vergelijken is met Deli tijdens de gouden tijd jaren twintig van de vorige eeuw. Zorgenvrij is een plantage waar beheersing van de Javaanse taal ‘beslist nodig’ is om te kunnen werken.Ga naar eindnoot36 Net als in Nederlands-Indië hebben veel Europeanen een Javaanse ‘huishoudster’ (njai) en Javaanse vrouwen worden gekenschetst als ‘uitdagend.’Ga naar eindnoot37 De Javaanse kinderen worden als verschoppelingen beschreven: ‘Het waren meestal geheel naakte wezens met een kaalgeschoren hoofd, vaak ontzettend vuil, met ontstoken ogen en vol van eczeem, en andere uitslag.’Ga naar eindnoot38 Aangezien het in De gevloekte plantage, net als in Rubber, vooral om de Nederlandse bewoners draait, wordt er weinig aandacht besteed aan de Javaanse arbeiders. Slechts enkele keren treden zij op de voorgrond, zoals bij een Javaans dansfeest. De beschrijving lijkt gebaseerd op Legêne's eerdere observaties in Suriname. Land mijner dromen. Rondom een vuur werd gedanst en gezongen en er zat een groep mannen, verdiept in het dobbelspel. Met gloeiende wangen volgden zij de gang van het spel. Er dreigde ruzie te ontstaan, te oordelen naar de schreeuwende stemmen. Zeker had er weer een zijn hele bezitting, zijn vrouw inbegrepen, verspeeld, een gewone gebeurtenis op de plantage. Jan Verdonk [de hoofdpersoon] herinnerde zich afschuwelijke vechtpartijen | |||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||
als gevolg van het dobbelspel, die hij op de plantage had meegemaakt, waarbij zij elkaar op de gruwelijkste manier hadden verminkt.Ga naar eindnoot39 In Koelie en ‘Pa Roekie’ speelt het dobbelspel een hoofdrol. Roekie tekent hercontract na hercontract tot hij na 35 jaar eindelijk genoeg geld heeft om als een ‘rijk’ man naar huis te gaan. Hij vertelt de Europese assistent: Meneer, u weet dat de oude Roeki nooit dobbelt, nooit een cent onnodig heeft uitgegeven, U weet, meneer, dat ik leefde als een bedelaar. Ik heb op die manier wat gespaard. Het was moeilijk, maar dank zij Allah's hulp is het gelukt. Nu kan ik met een gerust hart naar huis gaan om mijn laatste dagen in vrede en rust te slijten.Ga naar eindnoot40 Maar de volgende morgen wacht Roeki de assistent op; hij wil weer aan de slag als koelie. Ik heb alles verdobbeld, meneer. Mijn geld, de gouden sieraden van mijn vrouw, mijn kleren, alles heb ik verspeeld. Ook het keukentje op wielen, de rijstpannen, alles is weg. Alleen de kleren aan mijn lijf heb ik nog. U weet, meneer, dat ik nooit speelde. Gisteren heb ik zomaar, voor de grap, gewed om één cent. Zo begon het, en toen verloor ik alles.Ga naar eindnoot41 In Koelie wordt het dobbelen uitgebreider beschreven; de spanning is voelbaar in de scène waarin Roekie zijn geld en schamele bezittingen verspeeld. Glimlachend keek hij hoe ze speelden, inzetten, wonnen of verloren... Daar was het grove matje, de dierenfiguren met gewone zwarte en rode verf erop getekend in de vakken... Zijn blikken bleven maar vast hangen... | |||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||
Latere verbeelding van Javaanse contractanten in Surinaamse publicatiesOok in de periode van politieke autonomie (1954) en onafhankelijkheid (1975) wordt er in Suriname niet veel aandacht besteed aan contract-arbeiders en het plantageleven. Slavernij is een populairder onderwerp: zo is Hoe duur was de suiker van Cynthia McLeod uit 1987 over de achttiende-eeuwse suikercultuur het populairste boek uit de Surinaamse geschiedenis, met een verkoop van 125.000 exemplaren in Suriname en Nederland.Ga naar eindnoot43 In 2013 volgde een film en een jaar later een vierdelige tv-serie. McLeod schreef ook een historische roman over de contractarbeid, waarover later meer. In kleinere publicaties, bijvoorbeeld uitgegeven door het Instituut voor Taalwetenschap of de afdeling Cultuur Studies van het Ministerie van Cultuur, Jeugd en Sport, worden aspecten van de Surinaams-Javaanse cultuur en symbolische verhalen opgetekend.Ga naar eindnoot44 De orale literatuur is een belangrijk element van de Surinaams-Javaanse cultuur, maar in geen van deze opgetekende verhalen komt de contracttijd ter sprake. Twee Surinaamse prozaboeken die wel op het Javaanse contractverleden ingaan zijn Het meisje uit de sawah (1974) en Sarina. De moeder van de kontraktanten (1997). De auteur van het eerste boek, Joruno (pseudoniem van Johan Noldus) behoort volgens Michiel van Kempen tot de schrijvers ‘die niet tot de literatuur moet worden gerekend’ maar die ‘opereerden binnen het Surinaamse literaire circuit.’Ga naar eindnoot45 Volgens de achterflap van het boek is de schrijver een voormalig ambtenaar die het districtsleven goed kende.Ga naar eindnoot46 Het meisje uit de sawah is zijn enige publicatie, en zo schrijft Van Kempen, de novelle was vooral onder middelbare scholieren populair: ‘het boek van Joruno geeft een relaas van precies die droom die ook veel Surinaamse jongeren kennen: omhoogkomen uit de armoede, zich ontworstelen aan “achterlijkheid“ en tradities en een nieuw, “modern” leven beginnen’. Hij stelt dan ook vast ‘dat het boek op veel jonge Surinamers een onvergetelijke indruk heeft gemaakt.’Ga naar eindnoot47 Het meisje uit de sawah, gepubliceerd in het jaar voor de staatkundige onafhankelijkheid, is de eerste roman/novelle waarin Javanen (in het boek ook wel Indonesiërs genoemd) als ‘echte’ Surinamers worden gezien. Hoofdpersoon is Rakiema, die opgegroeid in een Javaans gezin in het district, zich via scholing en een goed huwelijk opwerkt in de maatschappij en dus het geluk vindt. Een grote rol is weggelegd voor Georgine, een Creoolse onderwijzeres. Haar vader, Cornelis Vlak, was | |||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||
onderdirecteur op een plantage. Cruciaal in de roman is de passage waarin ze over haar jeugdtrauma vertelt: Het is gebeurd op de plantage waar mijn vader onderdirecteur was. De javaanse arbeiders - er waren vast een stel boeven onder - mochten mijn vader niet. Hij was een neger. En hij mocht ze niet. Ze waren javanen. In die tijd, ik was toen dertien jaar, werd er nogal ingebroken en gestolen op de plantage. Mijn vader kwam er na korte tijd achter wie de hoofddaders waren [...] Mijn vader had toen een javaanse bijzit. Een heel mooie vrouw. Het was een halfbloed of een soendanese, ik weet het niet precies. Ze was licht gekleurd en had donkerbruin haar [...] Op een middag vroeg een javaan aan mij waar mijn vader was. Ik stond op de veranda. Ik zei hem dat pa bij de fabriek was. En dat is mijn fout geweest Frits [haar partner], want die javaan wachtte mijn vader op! Hij verschool zich achter een bacovenboom! Ik kon het vanaf de plaats waar ik stond niet zien. Ik had er gewoon niet op gelet, omdat ik zoiets niet verwachtte. Samieni, de bijzit van pa, zag het echter wel. Ze wilde mijn vader helpen, maar het was al te laat. Toe ze, met een kapmes gewapend, was komen aanrennen, was mijn vader al met één slag het hoofd gespleten. De tweede slag trof háár in de hartstreek, en ze stortte op mijn vader neer.Ga naar eindnoot48 Georgines moeder schiet vervolgens met een dubbelloopsgeweer de moordenaar neer. Het blijkt dat er oproer dreigde onder de plantage-arbeiders, maar uiteindelijk gebeurde er niet veel, omdat de arbeiders verdeeld waren in twee kampen: ‘de pro- en contra-samienis’. Samieni wist van de grote ‘sociale wantoestanden’; ‘ze had ze aan den lijve gevoeld’Ga naar eindnoot49, maar zij probeerde juist met Vlak de omstandigheden, vooral voor de kinderen op de plantage, te verbeteren. Wat de lezer al vermoedt, wordt in de loop van het verhaal bevestigd: Rakiema is de dochter van Samieni en Vlak en dus de halfzus van Georgine. De schrijver doet met dit Creools-Javaanse familieverhaal een duidelijke poging om het etnische hokjesdenken in Suriname te overstijgen. Interessant zijn de laatste pagina's wanneer Hans, de rijke Indoverloofde van Rakiemi en advocaat in Holland, uitvaart tegen het vermelden van registratienummers achter de namen van Javaanse immigranten. ‘En ik ben iets te weten gekomen wat me in 't geheel niet bevalt. Dat is dat nummer achter je naam. Rakiema, dochter van Samieni, nummero zoveelste miljoen w/w.’Ga naar eindnoot50 Ook Georgine verzet zich tegen de registratienummers: Rakiema ‘was geen auto, geen ezelkar en geen hond. Pa Wongso en Ma Sartina [de pleegouders van Rakiema] moesten tegen dat | |||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||
oude systeem opkomen [...]. De oude mensen moesten het er niet bij laten. Ze moesten niet blijven zwijgen. Ze waren geen dieren.’Ga naar eindnoot51 Deze felheid ontbreekt in Sarina. De moeder van de kontraktanten, terwijl het onderwerp er zich wel voor leent. Mechtelly, pseudoniem van Mechtelli Tjin-A-Sie, is een prominente schrijver en dichter in zowel het Nederlands als het Sranan Tongo, de lingua franca van Suriname. Hoewel titel en omslag anders doen vermoeden, is Sarina geen novelle, maar het openingsverhaal van een bundel met zes korte verhalen.Ga naar eindnoot52 In het tien pagina's tellende Sarina wordt niet duidelijk dat Suriname de plaats van handeling is. Bovendien is Sarina een contractante uit Sumatra, niet Java. Haar man is zonder een woord tegen haar te zeggen het huis uit gegaan. Waarom hij boos is weet ze niet. Ze vermoedt het wel. Hij is ontevreden over de omstandigheden hier. Het is niet, zoals men beloofd had. Sarina is verdrietig over hoe ze naar deze suikerplantage is gelokt, ‘Dan druppelt er een traan over haar wang’, maar ze spreekt er niet over met haar man, want het heeft geen zin te praten als je geen oplossing weet. ‘Het leven gaat zo zijn gangetje, jaar in, jaar uit.’Ga naar eindnoot54 Zij slaagt er echter in haar man via het geloof tot meer actie aan te sporen: ‘Het is toch te gek. Zoveel mannen bij elkaar die jaar in jaar uit werken, maar niet tevreden zijn met de werkomstandigheden, de woongelegenheid en nog veel meer. Maar ze zwijgen als het graf [...].’ Sarina ‘glimlacht tevreden’ dat haar man in actie komt, en dankt Allah ‘voor kennis die U mij gegeven hebt, om de juiste woorden te vinden, die mijn man genezen hebben van zijn ziekte.’Ga naar eindnoot56 | |||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||
Na ‘een maand werken’ staat er een menigte op het dorpsplein. Sarina is er ook, ‘een klein vrouwtje, dat niemand op het eerste gezicht ziet. Ze kijken allen naar Pa e [haar man], die naar boven klautert en een groot applaus ontvangt, als hij kaarsrecht op het vat staat.’Ga naar eindnoot57 Hij maant tot kalmte en er wordt besloten om ‘naar de baas’ te gaan en ‘de eerst komende zondag’ zullen ze weer bijeenkomen om ‘de uitslag te vernemen.’Ga naar eindnoot58 Dan springt het verhaal twee jaar in de tijd. Sarina en haar man zijn gelukkig met hun nieuwe dochtertje en hij is lurah (dorpsbestuurder) geworden, nadat de oude na een staking van drie dagen was afgezet. Wat dachten de heren wel. Dachten ze dat Javanen domme wezens zijn of dat men niet kan denken als men geen onderwijs genoten heeft? Er trekt een glimlach over zijn gelaat als hij eraan denkt, hoe ze op het punt stonden de fabriek in band te steken. Nu krijgen ze meer geld en mogen ze een uurtje eerder weg. Voor hen die een kostgrond wensen, is er een lap grond beschikbaar gesteld.Ga naar eindnoot59 Maar haar man weet ook dat het Sarina is die alle eer toekomt, door hem aan te sporen en tot actie te bewegen. Het verhaal eindigt met zijn woorden: Ik zal het aan onze kinderen en kleinkinderen vertellen en op jouw graf zal staan: Hier rust ‘bok Sarina’ de moeder van de contractanten die ons vrij maakten [sic] van de slavernij. Want dit is pas het begin. We zullen doorgaan tot we helemaal vrij zijn.Ga naar eindnoot60 Verzet onder de contracten is boeiender beschreven in Cynthia McLeods historische roman Tweemaal Mariënburg (1997), die een bloedige opstand op deze suikerplantage in 1902 en de gevolgen daarvan tot onderwerp heeft.Ga naar eindnoot61 Volgens de schrijfster is er meer sprake ‘van werkelijke feiten’ dan van ‘fictie.’Ga naar eindnoot62 Archiefonderzoek leerde haar dat de leiding noch de eigenaar (de Nederlandsche Handel-Maatschappij) ‘ook maar enige vorm van respect kon opbrengen voor de menselijke waardigheid van de arbeiders [Hindostaanse en Javaanse contractanten], voor hun cultuur of voor hun religie.’Ga naar eindnoot63 De vertelster is Jetje, de dochter van de boekhouder van de plantage. Zij behoort tot de Creoolse elite en beschrijft het leven van de plantagearbeiders van een afstand. Recensent Fineke van der Veen stelt kritisch: | |||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||
Het is niet leuk wat ze meemaken maar je komt er niet achter wat ze daarbij denken of voelen. Hierin lijkt de nieuwste McLeod op de Indische roman Koelie van M.H. Székely-Lulofs uit 1931. Betrokken maar toch afstandelijk en bovendien geschreven vanaf de goede kant; die van het anti-kolonialisme, het humanisme en de mensenrechten. Dat maakt het verhaal politiek-correct en - helaas - saai braaf. Dit laatste wordt versterkt door de toon van vertellen, die doet denken aan een meisjesboek van vroeger: Joop ter Heul in de Tropen.Ga naar eindnoot64 Bij deze vergelijking met Koelie zijn echter vraagtekens te zetten. Zo schrijft McLeod over de Javaanse schoonmaker Wongsoredjo, die denkt aan de kleine kampong in het dal met de bergen op de achtergrond. Het land dat hij nooit meer zou zien. | |||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||
Vergelijk dit fragment met enige passages in Koelie, over Java, de werving, het transport, en het plantageleven in het nieuwe land: Zij waren het volk van de vruchtbare Javaanse bergstreken. Zij hadden allen hun klein lapje grond aan de overzijde der rivier. Zij hadden allen hun karbouw, hun hutje van bamboe en blaren Deze citaten tonen dat zowel McLeod als Székely-Lulofs zich wel degelijk trachten te verplaatsen in de gedachten van hun romanfiguren; de vraag is wellicht meer of een Nederlands-Indische en een Surinaamse vrouw (bijna een eeuw later) dat ook daadwerkelijk lukt. Etniciteit en | |||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||
klasse lijken obstakels in de verplaatsing in de gedachtewereld van de arbeiders. Székely-Lulofs' taal is beeldender dan het proza van McLeod; maar ook zij schrijft Koelie als een buitenstaander. Zij is overtuigender in Rubber, juist omdat ze daar het verhaal als plantersvrouw van binnenuit schrijft. Politiek correct was Székely-Lulofs zeker niet, getuige de reacties op Koelie. Nergens pleitte de schrijfter voor de afschaffing van het contractsysteem, maar dat maakte in de felheid van de kritieken geen verschil. Albert Helman, de Surinaamse schrijver en alleskunner, meent dat een satire geschikter was geweest om het leven van de koelies te benaderen. Hij vindt dat Székely-Lulofs emotioneel te kort schiet bij het beschrijven van de lotgevallen van Roeki; hij ‘acht het onmogelijk voor een Europese auteur om binnen te dringen in de ziel van iemand van een ander ras.’Ga naar eindnoot71 Biograaf Okker stelt dat de scherpste kritiek niet op dergelijke literaire, maar op politieke criteria is gebaseerd. Koelie wordt door velen, vooral in Deli, beschouwd als een misleidend politiek traktaat, waarin de wantoestanden ernstig overdreven worden.Ga naar eindnoot72 Székely-Lulofs mocht dan de contractarbeid niet hebben willen afschaffen, ze klaagde het systeem wel degelijk aan, net zoals McLeod dat via een romanpersonage doet. De toon van de beide schrijvers verschilt, door het genre en de schrijfstijl en wellicht ook omdat McLeods historische roman meer dan zestig jaar na Koelie het licht zag. De Nederlandse Handel-Maatschappij haalt de Brits-Indiërs en Javanen van ver om hier voor een bedrijf te werken. Maar denk je dat ze die als mensen beschouwt? Welnee, dat zijn koelies!! Ze staan zelfs geregistreerd in een koeliestamboek! Let wel: geen arbeiders-registratieboek, nee dat ding heet een koeliestamboek, net als bij vee. Die ellendelingen! Wie is er nog verbaasd dat vee op een gegeven moment ongehoorzaam wordt en begint te trappen en te schoppen.Ga naar eindnoot73 Bea Vianen en Karin Amatmoekrim zijn belangrijke loten aan de Surinaamse literaire stam. Bea Vianen debuteerde in 1962 en haar eerste roman, Sarnami, hai (Suriname, ik ben) komt uit in 1969.Ga naar eindnoot75 Twee jaar later verschijnt Strafhok, waar ze de koloniale verdeel-en-heerspolitiek en | |||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||
de daaruit voortvloeiende etnische verzuiling als ook de algemene verrotting van de Surinaamse maatschappij op het breukvlak van de jaren zestig en zeventig aan de kaak stelt. Volgens Van Kempen geeft Strafhok ‘een indringend beeld van een gedesintegreerde maatschappij [...] het enige lichtpunt in de roman is dat de hindostaan Gopalraj de javaanse Roebia verkiest boven een meisje uit zijn eigen etnische groep.’Ga naar eindnoot76 De verpleegster Roebia is afkomstig van de plantage Zoelen, volgens de stadsbewoners een primitieve en armoedige plaats. Een van de verhaallijnen is de moord in een eettentje op een ambtenaar, Bang-A-Kok, door de Javaan Kazan. Deze wajangpoppenmaker wreekt het misbruik van zijn dochter door Bang-A-Kok en Roebia is in de buurt als de aanslag plaatsvindt. Roebia en een vriend speculeren vervolgens over het lot van de gevluchte Kazan: Waar zou hij nu zitten? Een Creoolse vrouw zegt over de moord: ‘Wat een toestand. Die man zat zo rustig voor hem te eten. Een gevaarlijk volk hoor. Raymond zijn vader [haar ex-man] kon goed met ze opschieten, maar ik heb ze nooit helemaal vertrouwd. Je kunt ze niet doorgronden’ (Vianen 1971: 61). De Hindostaanse hoofdpersoon Nohar Gopalraj vraagt zich af ‘Zijn onze voorouders misdadigers geweest of heeft men ze tot misdadigers gemaakt?’Ga naar eindnoot78 Kazan wordt uiteindelijk veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. ‘Vijftien jaar. Weet je wat dat betekent? Dat we geen stap verder gekomen zijn. Nee, Roebia. Wij leven nog in de slaventijd. De tijd van de immigranten.’Ga naar eindnoot79 Karin Amatmoekrim werd geboren in Paramaribo en migreerde als kleuter naar Nederland. Haar debuutroman Het knipperleven (2004) werd twee jaar later gevolgd door Wanneer wij samen zijn. Deze generatieroman is gebaseerd op haar familiegeschiedenis en voert van het district Saramacca (ten westen van Paramaribo) naar Suriname's hoofdstad en ten slotte naar het grauwe IJmuiden in Noord-Holland. Amatmoekrim is, meer dan 110 jaar nadat de eerste Javaanse contractanten in Suriname aankwamen, de eerste Surinaams-Javaanse prozaschrijver die een Surinaams-Javaans onderwerp centraal stelt. Deze familiesaga begint met Wagiman en Soeminah, die weglopen naar Saramacca. Uit deze verbintenis worden negen kinderen geboren, | |||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||
terwijl de oudste, Toekinem, uit een eerder, gedwongen huwelijk van Soeminah voortkomt. Wagimans vader, ‘die zijn plantage-arbeiders-contract was blijven verlengen’, had de beslissing om terug te keren naar Java steeds voor zich uitgeschoven, ‘omdat hij de grond waarin hij zijn vrouw had begraven niet wilde verlaten [...] Na een leven lang te hebben gedroomd van een glorieuze terugkeer naar zijn geliefde Java, deed hij uiteindelijk afstand van zijn recht op terugtocht.’Ga naar eindnoot80 Wagiman zelf ‘zou zich zijn jeugd in Suriname herinneren als een verzameling verhalen uit Java, die als een Indonesische fluistering door de Zuid-Amerikaanse plantage waaiden.’Ga naar eindnoot81 Amatmoekrim schetst levens die beheerst worden door het gezapige tempo in het district, de gelatenheid van de eerste generatie, het respect voor mensen die ‘echt van Java’ waren, de adat, de liefde voor Suriname en steeds veranderende familieverhoudingen. ‘[O]ver het algemeen probeerde men de zo Javaanse vrede te bewaren.’Ga naar eindnoot82 Migratie naar Holland, waar al zoveel Surinamers naar toe zijn gegaan, verstoort de vrede en leidt tot een veelzeggende discussie in de familie in Paramaribo: ‘Je weet toch dat pa altijd zei dat Java ons land was?’ In het bedompte Holland kan de moeder van de verteller, Deborah, niet aarden, het gezin gaat door de escapades van de Nederlandse vader naar de knoppen en het heimwee naar Suriname is voelbaar: ‘Suriname was heel mooi, begreep Deborah. Zo mooi, dat je er verdrietig van werd als je er ver vandaan was.’Ga naar eindnoot84 Deze roman begint vlak en komt pas na de emigratie van de verteller en haar moeder op stoom. Het ‘geschiedenisdeel’ is ongeïnspireerd en bevat ook merkwaardige geografische en andere feitelijke vergissingen die moeilijk op het conto van de dichterlijke vrijheid geschreven kunnen worden. In Nederland nemen moeder en dochter na allerlei ellende het lot in eigen hand, zonder zich los te maken van de geschiedenis van hun familie. Jaren, eeuwen, duizenden kilometers geleden had Soemi besloten om een bloedlijn te beginnen. Een wegennet dat bij haar en Wagiman begon en voor eeuwig haar liefde en zijn hoop zou doorgeven. Kan het zijn dat de | |||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||
vastberadenheid waarmee een voornemen genomen is, de persoon en zelfs zijn bedoelingen overstijgt? Dat het zich losmaakt van het individu en als een rusteloze geest aan deurknoppen morrelt, kopjes in keukenkastjes laat klepperen, generaties later, totdat de boodschap wordt begrepen?Ga naar eindnoot85 Zo eindigt de eerste roman van een Surinaams-Javaanse schrijver over de geschiedenis van haar familie waarvan de overgrootvader als contractarbeider uit Java naar Suriname is gekomen en die ondanks zijn liefde voor en dromen over zijn land nooit naar huis is teruggekeerd. | |||||||||||||||||
ConclusieMax Frisch zei over de Europese gastarbeidersprogramma's van de jaren zestig: ‘We wilden arbeiders, maar kregen mensen’ en dat was bij het contractsysteem in Deli en Suriname niet anders.Ga naar eindnoot86 En tussen de mensen uit Oost en West bestond in beide koloniën een bijna ondraaglijke spanning. In de woorden van Székely: ‘Want een mensch laat zich wel overplanten naar de tropen, maar Europeaan blijft hij tenslotte toch. En de Inlander blijft de Inlander, hoeveel moeite men zich ook geeft, iets anders van hem te maken.’Ga naar eindnoot87 Ondanks pogingen van het Hongaars-Nederlandse schrijverspaar om zich in te leven in het leven van de contractanten die waren ‘wakker geschud om opeens te moeten meerennen in den wedloop van onzen tijd’Ga naar eindnoot88, bleef het een klassiek geval van ‘East is East, and West is West, and never the twain shall meet’, zoals de slotzin van ‘Koelie’ luidt.Ga naar eindnoot89 In Suriname waren er geen tijdgenoten die in proza probeerden de wereld van de koelies te begrijpen. Zendelingen zoals Legêne en Bielke toonden vooral achterdocht en leken zich voor te bereiden op een orgie van geweld veroorzaakt door het primitieve gedrag van mensen die geen beheersing kennen. Zij vochten het bestaande arbeidssysteem niet aan. Echter ook bij Székely en Székely-Lulofs leidden de pogingen om zich te verdiepen in het koelieleven noch tot cultuurrelativisme noch tot een roep tot afschaffing van de poenale sanctie of het contractsysteem. De angst voor een aanval van de toch onberekenbare koelies is groot en zoals Albert Helman en László Székely zelf al vaststelden: het was onmogelijk voor een Europeaan om in de ziel te kijken van mensen met een andere raciale achtergrond. Om van het verschil in klasse, en dus hiërarchie, nog | |||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||
maar niet te spreken. Het proza over zowel Deli als Suriname was door Europese ogen bekeken en voor een Europees publiek geschreven. De aandacht is in zowel Deli als Suriname gevestigd op de mannelijke contractanten, maar dat wil niet zeggen dat de vrouwen vergeten zijn. De Surinaamse zendelingen spreken van bedrog jegens vrouwen, njai en prostituees. Ook in het proza van Székely en Székely-Lulofs komen de onschuldige nieuwe vrouwelijke koelie die bedrogen is, de prostituee, de vrouwelijke koelie die door Europese assistenten aan oudere koelies wordt gegeven en de njai voor. Van Oerwoud tot plantage en Koelie bevatten vrijwel dezelfde passages over een Europeaan die een huishoudster nodig heeft en dus een paar uit de pondok (huisje) laat komen om de man met wat geld terug te sturen en de vrouw tot nader order te houden.Ga naar eindnoot90 Bij venduties worden njai wel bij opbod verkocht.Ga naar eindnoot91 De ik-persoon in Van plantage tot oerwoud roept dan wel ‘Zooiets is niet eens menschenhandel, het is gewoonweg vleeschhandel’, maar minder dan 24 uur later heeft hij zich toch verzoend met het feit dat hij nu een njai heeft.Ga naar eindnoot92 In Surinaams proza wordt pas in de postkoloniale periode het contractsysteem aangeklaagd, waarbij het immigrantenregistratiesysteem meermalen fungeert als pars pro toto. Toch blijft ook in de meer recente Surinaamse literatuur het beeld bestaan van de ondoorgrondelijke Javaan, die (juist daardoor) tot onverwachte uitbarstingen in staat is. Pas in de huidige eeuw, als een Surinaams-Javaanse schrijver een roman schrijft over haar familie en dus over haar geschiedenis en cultuur, kantelt het beeld. De Surinaamse literatuur ontbeert een literaire roman over de Javaanse contracttijd, maar wat niet is, kan nog komen. | |||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Internetbronnen
|
|