Acta Neerlandica 12
(2016)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |||||||||||
Frank Okker
| |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
Haar moeder Saar moet een nieroperatie ondergaan, zodat zij enige tijd niet thuis kan zijn. Met het oog op de promiscue levenswandel van haar echtgenoot lijkt het haar beter als haar oudste dochter terugkeert, zodat zij het gezin met nog twee broertjes en een jonger zusje bijeen kan houden. De reis per schip naar Indië blijkt in deze periode buitengewoon gevaarlijk. In augustus 1914 is de Eerste Wereldoorlog uitgebroken en de kranten maken melding van gruweldaden door Duitse militairen. Om die reden laat Claas Lulofs zijn dochter de overtocht maken in gezelschap van zijn voormalige collega Hendrikus Colijn, die in die periode directeur is van de Bataafsche Petroleum Maatschappij (BPM). Als oud-minister van Oorlog geniet hij speciale voorrechten tijdens zijn internationale reizen. Madelon komt veilig in Buitenzorg aan en ontfermt zich over het gezinsleven van huize Lulofs. Zodra echter haar dominante moeder uit het ziekenhuis ontslagen is, wordt de sfeer aanzienlijk minder harmonieus. Madelon gaat naar een nonnenschool, waar ze piano leert spelen en conversatieles krijgt in Frans en Engels. Een goede voorbereiding op een huwelijk in de hogere kringen. In deze tijd ontvangt Madelon bezoek van Hein Doffegnies, die in Deventer bij haar op school heeft gezeten. Een succesvolle leerling is Hein nooit geweest. Wanneer hij in 1915 zijn HBS-diploma behaalt, heeft hij over de laatste twee klassen vier jaar gedaan. Ook het vinden van de juiste betrekking kost hem moeite. Hij is naar Indië vertrokken als medewerker van de BPM, maar verruilt de oliemaatschappij al spoedig voor een verzekeringsbedrijf. Bij die onderneming blijft hij evenmin lang. Vandaar dat Claas Lulofs hem een onrustige ‘straatjongen’ noemt.Ga naar eindnoot2 | |||||||||||
In de rubberOm onder de druk van haar moeder uit te komen verlooft Madelon zich in de eerste helft van 1917 met Hein. Hun huwelijk vindt op 26 augustus van het jaar daarop plaats in Meester Cornelis, even ten zuiden van de hoofdstad Batavia. Na hun huwelijksreis op Sumatra reizen ze door naar het plaatsje Kisaran aan de oostkust van het grote eiland dat tot het befaamde cultuurgebied Deli behoort. Hier bevinden zich de ruim tien ondernemingen van de Hollandsch-Amerikaansche Plantage Maatschappij (HAPM), die met tienduizend contractarbeiders de grootste rubberonderneming ter wereld is. Hein wordt er assistent op een van de plantages. | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
Aangezien Hein tot de jongste assistenten behoort, krijgen zij het oudste huis van de maatschappij toegewezen. Het blijkt een volkomen uitgewoond en door witte mieren aangevreten bouwwerk dat staat op de plek waar de aanplant van de rubberbomen eindigt en de wildernis begint. Wanneer ze hun voet op het zompige lemen erf plaatsen, zakken ze onmiddellijk diep weg. Het huis staat op palen en bestaat uit vier vertrekken van gelijke grootte onder het zinken dak dat rood geverfd is om de hitte buiten te houden. Alle muren bestaan uit ruwhouten planken die met groene, paarse of roze kalk bestreken zijn en een halve meter onder het plafond ophouden met het oog op de ventilatie. In de zitkamer zijn de openingen voorzien van muskietengaas en in de slaapkamer gaan de bedden schuil achter een kooi van gaas. Wanneer Madelon in bed ligt, vergelijkt ze zichzelf met ‘een worst in een vliegenkast’.Ga naar eindnoot3 Ook de badkamer blijkt buitengewoon primitief: een gebarsten cementen vloer met een vierkante gemetselde mandiebak, die door een koelie gevuld wordt met lauw water dat de bewoners met een emmertje over zich heen kunnen scheppen. De wanden van beschimmelde en vermolmde planken vormen een geschikte leefomgeving voor schorpioenen. Voordat Madelon haar eerste stortbad neemt, slaat ze al twee dood. De ‘specialiteit van de onderneming’, zoals zij het spottend uitdrukt, zijn de muskieten die, zo gauw het donker wordt, bij duizenden uit de omliggende moerassen opdoemen en met hun hoog gezoem de aanval openen op de bewoners. ‘Bij het avondeten [...] plakken ze in de boter, kleven in de jam, ze bezwijmen in de wasem van je thee en vallen in je kopje, ze zuigen zich dik op je huid, tot ze barstensvol verzadigd van je afrollen en zich hulpeloos, doordat ze niet meer weg kunnen, laten dooddrukken.’Ga naar eindnoot4 Madelon maakt 's morgens graag een wandeling door het oerwoud, maar ze ziet met lede ogen aan hoe de oorspronkelijke natuur moet wijken voor telkens nieuwe rubberplantages. Over een oppervlakte van tientallen kilometers worden de magnifieke hoge bomen gekapt en verbrand om plaats te maken voor duizenden iele hevea's. | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
Inheemse huishoudsterHet leven van het jonge echtpaar verloopt volgens een militaire discipline. Om vijf uur in de ochtend worden zij door de tong-tong gewekt. Ze hebben amper een half uur om een bad te nemen, hun kleding aan te schieten en een kop koffie te drinken. Dan vertrekt Hein in zijn wit katoenen pak naar de plantage. Wanneer de tong-tong voor de middagpauze slaat, moet Madelon zorgen dat de maaltijd klaar staat, want er is precies anderhalf uur tijd voor een tweede bad, het eten en een dutje. Rond half zes eindigt de arbeid en tegen negen uur 's avonds ligt iedereen doodmoe in bed. Veertien dagen lang gaat het werk volgens dit patroon door, zonder een enkele rustdag. Tijdens die weken bestaat het leven van Madelon voornamelijk uit verveling. Aanvankelijk is ze zelfs de enige blanke vrouw op de onderneming. De andere assistenten wonen samen met een inheemse huishoudster, hun njai, met wie zij uit oogpunt van fatsoen geen contact mag leggen. En wanneer er meer Europese vrouwen op de onderneming verschijnen, vergt het twee tot drie uur met een rijtuig om een kort bezoek af te leggen. Van de conversatielessen op de nonnenschool kan ze in Deli geen gebruik maken. Over het algemeen zien de blanke vrouwen elkaar pas in het Tanah Radja-ziekenhuis, want daar wordt steevast binnen een jaar na de aankomst op de onderneming hun eerste kind geboren. Dat geldt ook voor Madelon, die op 18 mei 1919 met de hulp van dokter Keukenschrijver en zuster Waldemeyer bevalt van haar dochter Mary Maud. Een kleine anderhalf jaar later staan Keukenschrijver en Waldemeyer wederom paraat bij de geboorte van Christine. De plantages in Deli vormen een uitgesproken mannenmaatschappij met alle ruwe omgangsvormen die erbij horen. Die laatste brengen ze vooral in de praktijk na de betaaldag - eens in de veertien dagen - die met uitbundige drinkgelagen in de stad Medan wordt gevierd. Hein, die van het buitenleven, sport en jagen houdt, voelt zich er goed thuis, maar Madelon komt in geestelijk opzicht tekort. De telkens terugkerende verhalen van de planters over de rubber kunnen haar niet boeien. Op hun beurt tonen de planters weinig waardering voor haar zelfgebakken koekjes of pudding. Zij eten liever een forse hoeveelheid boterhammen of rijst, die ze wegspoelen met grote flessen bier. Omdat de inkomsten van een onervaren assistent nog betrekkelijk gering zijn, vult Madelon met veel zorg de maandelijkse bestellijst voor | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
de Chinese slager en kruidenier in. Bij aflevering ontdekt ze dat de Chinees zich niets van haar bestelling aantrekt, maar gewoon een bepaalde hoeveelheid braadvlees inpakt. Hetzelfde gebeurt bij de verschillende soorten broodbeleg, zodat zij de eerste maanden uitsluitend zwartebessenjam eten. De omgang met haar huispersoneel vormt een ander probleem. Madelon kan niet met vrouwelijke bedienden overweg, wat volgens haar te maken heeft met ‘een mannelijk element’ dat ze bij haar geboorte heeft meegekregen. Om die reden neemt zij in Deli uitsluitend mannelijke bedienden aan, want die kan ze wel uitschelden of een draai om de oren geven. Als baboe kiest ze de vrouw van een mannelijke huisbediende, zodat ze in staat is eventuele moeilijkheden via de echtgenoot op te lossen. | |||||||||||
Dreiging van de natuurAls remedie tegen de verveling schaft Madelon drie dieren aan, een haan, een verfrommeld dwergaapje en een foxterriër. Van de laatste heeft ze niet lang plezier. Op een avond ziet ze over het pad langs de keuken een schaduw voorbij schieten. Het gaat om een tijger die de hond, nagenoeg onhoorbaar, meesleurt naar het oerbos. Ook hun kinderen ervaren de dreiging van de inheemse natuur. Niet ver van hun huis stroomt een rivier met een kleine houten brug. Madelon heeft haar dochters verboden om over die brug te lopen, aangezien zich in de rivier een meterslange krokodil ophoudt. Maar op een dag rent Christine over het bruggetje, glijdt uit en belandt in het water. Nadat ze door haar ouders weer op de oever is getrokken, besluit Madelon tot een rigoureuze aanpak. Ze laat de krokodil door de bedienden naar de kant drijven en maakt het reptiel met een geweerschot af.Ga naar eindnoot5 Tijdens haar verblijf op de rubberplantages gaat Madelon ook weer schrijven. Ze is al eens aan een liefdesroman begonnen die zich in Parijs afspeelt, maar het verhaal strandde na vier hoofdstukken omdat ze de Franse hoofdstad helemaal niet kent. Ditmaal schrijft ze humoristische gedichten en artikelen voor een plantersblad waarin ze nogal eens de collega's of bazen van haar man op de hak neemt. Vooral dat laatste leidt geregeld tot conflicten met Hein, die geen gevoel voor literatuur bezit en geërgerd reageert als de directie hem vanwege de publicaties van zijn vrouw op het matje roept.Ga naar eindnoot6 | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
In het voorjaar van 1924 wordt Madelon, onder het pseudoniem Christine van Eyck, vaste medewerker van het nieuwe weekblad Sumatra dat in Medan verschijnt. Het blad publiceert ook geregeld satirische tekeningen van László Székely, een joodse Hongaar die ook assistent van de HAPM is en een goede bekende van het echtpaar. Anders dan Hein beschikt László wél over een grote belangstelling voor kunst en literatuur. Al spoedig krijgen Madelon en Székely een verhouding. Hun innige verstandhouding komt ook naar voren in een van zijn tekeningen. De schrijfster zit daarop diep in gedachten over een artikel gebogen. Met haar linkerhand roert ze nonchalant in een pan met een dreigend dampende maaltijd, terwijl de dochters achter haar rug jampot en provisiekast plunderen. Aan de muur hangt, symbolisch scheef, een karikatuur van haar man. De verhouding leidt tot conflicten met Hein en tot roddels in de Europese gemeenschap van Deli. Madelon besluit om een afkoelingsperiode in te lassen en vertrekt in januari 1925 met haar dochters naar Australië, waar ze bijna een jaar bij haar familie doorbrengt. Maar na haar terugkeer blijkt in haar gevoelens voor Székely nog niets veranderd. Een scheiding van haar man is onvermijdelijk. Hein eist hun beide dochtertjes op. Madelon stemt meteen in, omdat zij altijd meer aan haar partner hecht dan aan haar kinderen. Ze vertrekt met Székely op verlof naar zijn familie in Hongarije. Van die overtocht maken ze een verkapte huwelijksreis met inbegrip van een romantisch verblijf in Venetië en Nice. Ook in Hongarije brengt het paar geruime tijd op het platteland door. Uiteindelijk trouwen ze op 10 september 1926 in Boedapest. | |||||||||||
Bruine tandenHet jaar daarop keren ze terug naar Deli, waar op 11 maart 1929 hun dochter Cornelia Malvina wordt geboren, roepnaam Kotjil (kleintje). Maar de hernieuwde kennismaking met de rubber bevalt het verse echtpaar slechts matig. De Europese gemeenschap neemt Székely zijn huwelijk met Madelon nog altijd kwalijk. Zij merkt op dat er in Kisaran telkens roddels over hen de ronde doen, zeker wanneer zij samen de club bezoeken. Wanneer in de loop van 1929 de rubberprijzen sterk beginnen te dalen, en dus ook de tantièmes van de planters, houdt Székely het in Deli voor gezien. In het voorjaar van 1930 gaan zij definitief naar Europa. | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
Madelon en Székely huren een ruim appartement op de vierde en hoogste verdieping van een gebouw aan de Népszínház utca, een brede boulevard in Boedapest. Voor de eenjarige Kotjil hebben ze nog geen kindermeisje nodig, maar ze gaan wel op zoek naar een hulp in de huishouding. Aangezien er in Boedapest nauwelijks mannen bereid zijn om huishoudelijk werk te verrichten, moet Madelon ditmaal over haar problemen met vrouwelijk personeel heenstappen. Samen met Székely - want ze beheerst zelf nog geen Hongaars - begeeft ze zich naar een verhuurlokaal voor huishoudsters. Ze komen in een verveloze ruimte met langs de wand een lage bank waarop de werkloze dienstboden wachten. De schrijfster, die graag de minder geslaagde kanten van het menselijk uiterlijk weergeeft, kijkt aandachtig naar de bemiddelaar: een vunzige man die voor elke verhuurde meid een bedrag van vijf pengő (één euro) ontvangt. ‘Zijn gele huid hangt in plooien om zijn gezicht, van zijn bruine tanden mist hij er een stuk of vier. Zijn haar is stug en verkleurd, zooals bij zieke honden soms is en in zijn oogen is onderdanigheid, sluwheid, menschenkennis en gemeenheid.’Ga naar eindnoot7 Uiteindelijk kiest ze uit medelijden een afgesleten vrouw van vierendertig jaar (‘Niet mogelijk, denk ik’), die over ‘handen als dienbladen’ en voeten ‘breeder dan die van een boerensoldaat’ beschikt. Onder de naam Roza komt diezelfde dienstbode voor in ‘Vizier’, een verhaal uit diezelfde periode. Daarin verleent Madelon de vrouw een even bonkig uiterlijk en ze laat haar meedogenloze handen zich aan een ander vergrijpen. De schrijfster plaatst Roza tegenover een even treurig schepsel met een ziekelijk gestel, het kindermeisje Ilona. Op een gegeven moment duwt de dienstbode, die haar positie bedreigd ziet, het kindermeisje in de badkuip onder water. Met fataal gevolg.Ga naar eindnoot8 | |||||||||||
SpeculatiesHet huishouden van Madelon en Székely wordt niet met een moord geconfronteerd, maar er doet zich wel een andere ingrijpende gebeurtenis voor. Székely heeft tijdens de gunstige jaren in de rubber een stevig kapitaal opgebouwd. Dat geld moet hen in staat stellen in Boedapest een comfortabel te leiden, zeker nu het prijspeil in de Hongaarse hoofdstad gedurende de afgelopen tien jaar aanzienlijk is verlaagd. | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
Een Duitse uitgave van Koelie van Madelon Székely-Lulofs uit 1960.
| |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
Helaas vertrouwt Székely het beheer over het kapitaal toe aan zijn oudste broer Pál Abraham, die voor een bank werkt. Pál gebruikt het geld echter voor speculaties op de effectenbeurs. Dat gaat al spoedig verkeerd. Madelon en Székely raken in een klap bijna hun volledige vermogen kwijt. Ze houden amper voldoende geld over om een jaar of twee zeer zuinig te leven.Ga naar eindnoot9 Székely drukt zijn echtgenote op het hart zuiniger met het huishoudgeld om te springen. Madelon weet echter dat hun uitgaven fors stijgen, zodra ze zelf de boodschappen doet. Ze is helemaal niet op de hoogte van de ingewikkelde recepten uit de Hongaarse keuken, laat staan van de onuitspreekbare benamingen voor het vlees van koe, kalf of varken. Ze besluit meer tijd aan het schrijven te besteden. Het blijkt een juiste keuze. Na een aantal verhalen, die nog niet zoveel geld opleveren, publiceert ze vanaf 1931 drie romans, gebaseerd op haar leven in de rubbercultuur: Rubber (1931), Koelie (1932) en De andere wereld (1934). Haar eerste boek wordt binnen een jaar tijd driemaal herdrukt en van de Duitse vertaling (Gummi) gaan in totaal meer dan honderddertig duizend exemplaren over de toonbank. Voor De andere wereld ontvangt Madelon van haar uitgever Elsevier een voorschot van tienduizend gulden (tachtigduizend euro).Ga naar eindnoot10 Al spoedig neemt Madelon een vriendin in huis, die alle geheimen van de Hongaarse keuken kent en de zorg voor hun huishouden op zich neemt. Voor de zomermaanden huren zij een buitenhuis in het heuvelachtige Mátyásföld. Het vorstelijke voorschot van haar derde roman besteedt zij aan een riant appartement aan de mooiste boulevard van Boedapest, de Andrássy út. In hun slaapkamer kan Madelon moeiteloos haar schrijfbureau, boekenkasten en een Indische gong kwijt. Op de vloer legt zij de huid van de meterslange krokodil die zij in Kisaran heeft geschoten. Madelon en Székely blijven hier wonen totdat de Duitse troepen in maart 1938 Oostenrijk binnenmarcheren. Het echtpaar besluit zo spoedig mogelijk uit Hongarije weg te gaan. Met slechts een koffer linnengoed en een schilderij reizen ze naar Nederland, waar ze hun intrek nemen in een pension te Santpoort. Bij hun aankomst beschikken ze over een vermogen van tweeënveertig duizend vijfhonderd gulden (337.500 euro),Ga naar eindnoot11 volledig bij elkaar geschreven door Madelon. | |||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||
Bibliografie
|
|