Acta Neerlandica 10
(2015)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||
László Zsigmond Bujtás
| |||||||||||||||||||||||
AbstractFerenc Pápai Páriz, Professor at the Reformed College of Nagyenyed in Transylvania published his work ‘Rudus redivium’ on church history in Hungary and Transylvania in 1684 in Nagyszeben. The Dutch physician and literary man, Abraham van Poot brought out another book entitled ‘Korte historie van de reformatie der kerken van Hongaryen en Sevenbergen’ (Short history of the Reformation in Hungary and Transylvania) in 1701 in Amsterdam. Text analysis indicates that the Dutch book is a complete translation of the work of Pápai Páriz. A letter published at the end of the appendix of the Dutch work proves that the author and the translater knew each other. A unique copy of the Dutch book is preserved in the Metropolitan Ervin Szabó Library, Budapest. Keywords: Pápai Páriz, Ferenc; Poot, Abraham van; Church history in Hungary and Transylvania, 16th and 17th century; Bibliography of Abkoude, Johannes and Arrenberg, Reinier
In 1918 verscheen in het Hongaarse tijdschrift Dunántúli Protestáns Lap (Protestants Blad voor Transdanubië) een korte mededeling, geschreven door een anonieme auteur.Ga naar eind2 Volgens dit artikel wordt in de in 1788 uitgegeven bibliografie van Johannes van Abkoude (1703-1761) een werk van Abraham van Poot vermeld met de titel Reformatie van Hungarijen en Zevenburgen.Ga naar eind3 De auteur van deze publicatie oppert het idee dat het genoemde werk, waarvan hij geen exemplaar in Nederlandse, Duitse of Hongaarse bibliotheken heeft kunnen vinden, eventueel een gedeeltelijke of gehele vertaling is van het werk Rudus redivivum van de Zevenburgse wetenschapper en poly- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||
histor Ferenc Pápai Páriz (1649-1716), dat over de reformatie van Hongarije en Zevenburgen handelt.Ga naar eind4 De bibliografie van de Hongaarse literatuurgeschiedenis, die dit vermoeden als een vaststaand feit behandelt, vermeldt dat Adam [sic] van Poot het werk van de Zevenburgse wetenschapper vertaald heeft.Ga naar eind5 Géza Nagy vermeldt in het namenregister van zijn niet lang daarna verschenen monografie over Pápai Páriz Adam [sic] Poot als vertaler van het werk van Pápai Páriz.Ga naar eind6 Bovendien beweert hij, in zijn opsomming van de werken van de Zevenburgse auteur - eveneens zonder bewijzen aan te voeren - dat Rudus redivivum in het Nederlands is uitgegeven en dat deze uitgave een vertaling was van Poot, Adam, 1701-1711.Ga naar eind7
Titelblad van de uitgave van Rudus redivivum die in 1684 te Nagyszeben verscheen (Ráday-collectie Boedapest)
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||
Omdat de in het begin van de vorige alinea genoemde publicatie pas na het verschijnen van het werk Régi Magyar Könyvtár (Bibliografie van oude Hongaarse boeken, voortaan: RMK) van Károly Szabó en Árpád Hellebrant het licht zag, en ook de tijdgenoten en biografieschrijvers van de Zevenburgse geleerde niet op de hoogte waren van de Nederlandse uitgave, heeft de Hongaarse bibliografische literatuur tot op heden geen aandacht besteed aan het werk. De Nederlandse bibliografische literatuur heeft dit echter - zoals we gezien hebben - wel degelijk gedaan, want het werk wordt niet alleen genoemd in de bibliografie van Van Abkoude van 1788, maar ook in het supplement op de in 1743 verschenen uitgave hiervan,Ga naar eind8 alsmede in de in 1773 verschenen uitgave.Ga naar eind9 Bovendien zijn de desbetreffende gegevens later overgenomen in de Nederlandse biografische lexicons. Hoewel in alle uitgaven van Van Abkoudes werk wordt vermeld dat het onderhavige werk in 1701 in Amsterdam in duodecimo formaat is verschenen, geeft C. Kramm in 1860 in het tijdschrift Navorscher zonder bronvermelding aan dat het boek in 1711 het licht heeft gezien.Ga naar eind10 Dit gegeven werd vervolgens overgenomen door het tussen 1852 en 1878 verschenen biografische lexicon van Abraham Jacob van der Aa, die - eveneens zonder bronvermelding - beweert dat het boek in kwarto formaat is verschenen en ook gravures bevatte.Ga naar eind11 In het hierna, in 1888, gepubliceerde biografische lexicon van Nederlandse schrijvers is eveneens te lezen dat het werk in 1711 werd uitgegeven.Ga naar eind12 Omdat er in de Nederlandse bibliotheken geen enkel exemplaar van het boek aanwezig is, terwijl het schrijver dezes wel gelukt is een exemplaar te vinden op de afdeling oude en kostbare werken van de Collectie Boedapest van de Hoofdstedelijke Bibliotheek Ervin Szabó (Fővárosi Szabó Ervin Könyvtár),Ga naar eind13 is het de moeite waard het waarheidsgehalte van het bijna honderd jaar geleden geuite vermoeden te toetsen en de houdbaarheid van de tegenstrijdige beweringen in de Nederlandse vakliteratuur met behulp van dit exemplaar te onderzoeken. | |||||||||||||||||||||||
Beschrijving van het boekHet voorblad van het boek is voorzien van de volgende titel: Reformatie van Hongaryen en Sevenbergen. Beschreven door A. van Poot, Med. Doctor. Op het eigenlijke titelblad van het werk staat te lezen: Korte historie van de reformatie der kerken van Hongaryen en Sevenbergen. Uit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||
verscheidene schriften, brieven, en eigene berichten t'zaam gesteld. Door A. van Poot, Med. Doctor. t'Amsteldam, by Gerardus Borstius, boekverkooper aan den Dam, op de hoek van de Nieuwendyk, Anno 1701.
Voorblad van de Nederlandse vertaling van Rudus redivivum (Hoofdstedelijke Bibliotheek Ervin Szabó, Boedapest)
Wie het boek ter hand neemt, kan onmiddellijk vaststellen dat het werk in 1701 is verschenen, en wel in duodecimo formaat, en dat er geen gravures in zijn opgenomen. Omdat Van Abkoude in geen enkele uitgave van zijn werk een andere editie dan die van 1701 noemt, hoewel hij zijn bibliografie voortdurend door middel van supplementen aanvulde, is het onwaarschijnlijk dat er ooit een editie in 1711 is verschenen. Een uitgave | |||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||
van 1711 is ook twijfelachtig omdat boekhandelaar Gerardus Borstius, die het werk heeft uitgegeven, in 1707 overleden is.
Titelblad van de Nederlandse vertaling van Rudus redivivum (Hoofdstedelijke Bibliotheek Ervin Szabó, Boedapest)
Het bestaan van een uitgave van 1711 zouden we helemaal kunnen uitsluiten als er een in die tijd gangbare voorraadcatalogus bewaard was gebleven van Borstius of zijn zoon, Gerard jr., die eveneens boekhandelaar was. Er bestaat wel zo'n catalogus die uit het begin van de achttiende eeuw is gedateerd,Ga naar eind14 maar omdat die slechts een omvang van vier pagina's heeft en noch compleet is, noch het onderhavige werk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||
vermeldt, hebben we hier weinig aan. De uitgave van 1711 is waarschijnlijk als gevolg van een schrijffout in de vakliteratuur opgenomen, zoals de eerder genoemde anonieme auteur vermoedde.Ga naar eind15 Na bezichtiging van het, zoals vermeld, in duodecimo formaat verschenen boek is ook uit te sluiten dat er een kwarto uitgave van heeft bestaan. De omvang van het werk is namelijk zo gering dat het zinloos zou zijn geweest het in dit formaat te publiceren. Er vallen eveneens vraagtekens te plaatsen bij de mededeling dat er een geïllustreerde uitgave van het werkje heeft bestaan, want qua inhoud en aard (kerkgeschiedenis van Hongarije en Zevenburgen inclusief de bij behorende bronnen) is het niet dusdanig ‘belangwekkend’, dat het de moeite waard zou zijn geweest om er gravures voor te laten vervaardigen en daarvoor extra kosten te maken. Dit is des te minder waarschijnlijk omdat het hier gepresenteerde exemplaar uniek lijkt te zijn: het komt in de internationale boekendatabases op het internet niet voor, wat erop duidt dat het in een kleine oplage is verschenen. De achterzijde van het titelblad van het boek is onbedrukt, hierna volgt de opdracht van de auteur aan Jan d'Orville, die volgens de tekst een ‘voornaam koopman, en oud diacon der Hervormde Kerke tot Amsteldam’ was, van wie de auteur een ‘verplichte vriend en gehoorsame dienaar’ was. Hierna volgt het voorbericht van de auteur (ff *4[r]-[6v]), vervolgens het werk zelf (pp. 1-115), dat voorafgegaan wordt door een nieuwe, korte titel: Reformatie van de Hongarise en Sevenbergse Kerken. Boven de tekst is vanaf pagina 2 tot en met 115 dezelfde tekst als koptekst gedrukt, maar gesplitst in twee del en: op de linkerpagina's staat ‘Reformatie van de Hongarise’ en op de recherpagina's ‘en Sevenbergse Kerken’. De hoofdtekst van het werk wordt gevolgd door het aanhangsel (pp. [117]-156). Op het titelblad hiervan is te lezen: Eenige brieven, over een weder geschreven door den Prins Bethlen Gabor aan den Heer David Pareus. En van Pareus aan den Prins Bethlen Gabor, nevens eenige andere. Het aanhangsel bevat in het totaal zeven brieven, waarvan elke - in tegenstelling tot de aan de vertaling ten grondslag liggende Zevenburgse uitgave - op een nieuwe bladzijde begint. In het gedeelte van het boek dat de brieven bevat is boven de tekst eveneens een koptekst te zien, het volgnummer van de desbetreffende brief, dat als volgt wordt aangegeven: I. BRIEF, II. BRIEF enzovoort. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||
Titelblad van het Aanhangsel bij de Nederlandse vertaling van Rudus redivivum (Hoofdstedelijke Bibliotheek Ervin Szabó, Boedapest)
Wanneer men de Nederlandse vertaling regel voor regel vergelijkt met het originele werk van Pápai Páriz, is de conclusie gerechtvaardigd dat het in Amsterdam verschenen boek - behoudens kleinere en grotere afwijkingen - een volledige vertaling is van het boek van de Zevenburgse geleerde. Tussen de typografie van het oorspronkelijke werk en die van de Nederlandse vertaling bestaat een belangrijk verschil. In de vertaling zijn in tegenstelling tot de Zevenburgse uitgave in de marge kanttekeningen ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||
plaatst die de inhoud van de hoofdtekst samenvatten. Dit is het werk van de vertaler. Er is dus sprake van een boek waarvan het bestaan onbekend was bij zijn Hongaarse en Zevenburgse tijdgenoten, dat tot nu toe niet vermeld wordt in de Hongaarse bibliografische literatuur, en dat alleen door de laatste biografieschrijver van Pápai Páriz, Nagy, aan de Zevenburgse wetenschapper is toegeschreven vanwege het vermoeden van de eerder genoemde negentiende-eeuwse anonieme schrijver. In het exemplaar dat in de Hoofdstedelijke Bibliotheek Ervin Szabó wordt bewaard, is helaas geen eigendomsnotitie te vinden, en ook in de inventaris vindt men geen gegeven dat erop duidt wie de oorspronkelijke eigenaar van het boek is geweest en wanneer het werk in het bezit van de bibliotheek is gekomen. Het enige aanknopingspunt is een stempel op het voorblad, waaruit blijkt dat het boek reeds in 1953 deel uitmaakte van het boekenbestand van de bibliotheek.Ga naar eind16 De hoofdtekst van het werk omvat de volgende in het Nederlands geschreven teksten: 1) brief van de Hongaarse koning, Lodewijk II, aan de inwoners van de stad NagyszebenGa naar eind17 (Boeda,Ga naar eind18 2 mei 1523): Lodewijk door Gods genade, Koning van Hongaryen ... Gegeven te Offen op de naaste Sabbath voor de Sondag Cantate in het jaar vyftien honderd drie en twintig. (pp. 14-17); 2) brief van de inwoners van de stad EgerGa naar eind19 aan de Habsburgse keizer Ferdinand I (Eger, 6 februari 1562): Uit de brieven en beveelen van uwe H.K. Majesteit ... Geschreven te Agria, den sesden February in het Jaar vyfthien honderd twee en sestigh (pp. 62-69); 3) brief van de Zevenburgse vorst Johannes Sigismund, tevens gekozen koning van Hongarije onder de naam Johannes II, aan de deelnemers van de synode te NagyenyedGa naar eind20 (Gyulafehérvár,Ga naar eind21 9 april 1564): Johannes de II. door Gods genade gekorene Koning van Hungaryen ... Gegeven in onse Stad Sevenbergs Weissenburg, op de Sondag Quasimodo genita, in het Jaar vyftien honderd vier en sestigh. Johannes gekoren Koning (pp. 70-75); 4) Fragment uit het testament van de gouverneur van Transsylvanië István Báthori, in 1583 opgesteld ten behoeve van zijn neef, Zsigmond Báthori: Dewyle ik tot u, seide hy, Allerliefste neef Sigismundus Bathori ... des te meer lof sult hebben, en een eeuwige en altydt-duurende belooninge, enz. (pp. 81-83); | |||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||
5) Grafdicht van Janus Pannonius: Hier legt Janus die de eerste in syn vaderland de godinnen uit Helicon heeft in gevoerd, de nyd sta ten minsten aan den begravenen den titul toe, want hy heeft geen plaats in de graven (p. 85); 6) Citaat, afkomstig van András Dudith [fragment uit zijn brief, gericht aan de Habsburgse keizer Maximiliaan II (1 juni 1567)]: ‘... de Bisschoppen sijn Mom-aangesichten, geen menschen ... gelijk in Genesis staat, maar nevens de wateren sweefde.’ (pp. 85-86); 7) Tekst van het door de Habsburgse keizer Rudolf I aan de wet toegevoegde artikel 22 (Praag, 1 mei 1604): Nadien zyn Keizerlyke en Koninglyke Majesteit ... Gegeeven tot Praag den eersten May van het Jaar sestien honderd en vier (pp. 88-92); 8) Tekst van het door de Habsburgse keizer Rudolf I uitgevaardigde wetsartikel, als reactie op het protest van de Hongaarse standen (September 1604): Soo veel het stuk van de Godsdienst aangaat ... tempels en Kerken van de Roomsch-Catholijken, ongeraakt en vry blijven (pp. 102-104). Het aanhangsel van het werk bevat de Nederlandse vertaling van de volgende zeven brieven: 1) brief van Gábor Bethlen, vorst van Zevenburgen, aan David Pareus, hoogleraar te Heidelberg (Várad,Ga naar eind22 15 januari 1617): Myn heer en zeer waarde Vader in Christo ... Uwer Eerwaardigheid toegenegene Soon Gabriel Bethlen (pp. 119-123); 2) brief van Gábor Bethlen aan David Pareus (Gyulafehérvar, 21 december 1638): Eerwaardigst Heer, die van ons op het hoogst te eeren, en seer lief is ... Uwer Eerwaardigheid toegenegene en welwillige Soon Gabriel Bethlen (pp. 124-128); 3) brief van Gábor Bethlen aan David Pareus (Várad, 9 maart 1619): Seer eerwaardige Heer, onse seer te gehoorsamene Vader in Christo ... Uwer Eerwaardigheids wel-willende Soon Gabriel Bethlen (pp. 129-132); 4) brief van David Pareus aan Gábor Bethlen (Heidelberg, 17 april 1638): Doorluchtigtse Prins, aller genadigste Heer ... Uwer Doorluchtiger Hoogheid, onderdanige en seer onwaardige Dienaar David Pareus (pp. 133-138); 5) brief van David Pareus aan Gábor Bethlen (Heidelberg, 18 juni 1637): Doorluchtigtse Prins, genadigste Heer ... Heideilberg den achtienden van Junius, des Jaars sestien honderd seven en dertig. (pp. 139-147); 6) brief van Johannes Casparus Appelius, hofpredikant van de weduwe van Gábor Bethlen, aan zijn vader, Johannes Appelius, te Stenau in Duits- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||
land (Gyulaféhervár, 26 februari 1630): Och! hoe seer zijn alle dingen tot hier toe in verwachtinge geweest ... Sevenbergs Weissenburg, den ses en twingtigsten February, des Jaars sestien honderd dertig (pp. 148-151); 7) brief van een onbekende aan Abraham van Poot (Zevenburgen, 20 augustus 1687): Seer waarde Man ... Geschreven uit mijn eigen woninge ... in Sevenbergen, den twintighsten van Augustus in het jaar zestien hondert zeven en tachtig (pp. 152-156). Deze laatste brief komt in Rudus redivivum niet voor, en kon daarin ook niet voorkomen omdat hij later is ontstaan dan het oorspronkelijke werk dat aan de vertaling ten grondslag lag. | |||||||||||||||||||||||
De omstandigheden waaronder de Nederlandse vertaling ontstondOm erachter te komen welke motieven tot het verschijnen van het werk in Nederland leidden, verdient het aanbeveling het titelblad van het boek en het boek zelf aandachtig te bekijken. Over Gerardus Borstius, de uitgever van het werk, is slechts bekend dat hij voorafgaand aan het verschijnen van het onderhavige boek in 1690 twee werken van de Hongaarse auteur Ferenc Otrokocsi Fóris (1648-1718), getiteld Apocalyptica tuba quinta en Sententia media ac publica heeft gepubliceerd, dit betekent echter nog niet dat hij voortdurend in contact stond met Hongaren. Ook zijn er geen gegevens die erop duiden dat Jan, alias Joan d'Orville,Ga naar eind23 wiens naam in de opdracht van het boek genoemd wordt, Hongaarse contacten had, ook al was hij lid van een vooraanstaande familie die een belangrijke rol speelde in de Amsterdamse stadsgemeenschap.Ga naar eind24 Anders ligt het bij de in Amsterdam werkzame geneesheer en letterkundige Abraham van Poot (1638-1703), die zich als de auteur van het boek uitgeeft. Voor Van Poot was de aanleiding om zijn bekende werk Naauwkeurig verhaalGa naar eind25 te schrijven geweest, dat hij in 1678 een groep van van de galeien verloste Hongaarse predikanten had ontmoet, die toen in Nederland verbleven.Ga naar eind26 Hij nam daarna talrijke documenten in zijn werk op betreffende de verbanning van Hongaarse predikanten naar de galeien en hun verblijf aldaar en vertaalde onder meer, zonder de naam van de oorspronkelijke auteur te vermelden, het werk Furor bestiaeGa naar eind27 van Otrokocsi Fóris,Ga naar eind28 en ook een brief van de Zevenburgse edelman Miklós Bethlen (1642-1716) aan de tot de galeien veroordeelde predikanten.Ga naar eind29 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||
Titelblad van Naauwkeurig verhaal, een eerder verschenen werk van Abraham van Poot dat over Hongarije handelt (Ráday-collectie, Boedapest)
Recent onderzoek heeft uitgewezen dat ook andere Hongaren tot zijn kenniskring behoorden, met name de uit Zevenburgen afkomstige en tussen 1680 en 1689 in Amsterdam als lettersnijder en drukker werkzame Miklós Tótfalusi KisGa naar eind30 en de in Nederland studerende Miklos Apáti.Ga naar eind31 Behalve de genoemde werkzaamheden zette Van Poot ook talrijke oorspronkelijk in het Latijn verschenen werken van Nederlandse auteurs in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||
het Nederlands over, waaronder verschillende werken van een van de toonaangevendste theologen van de zeventiende eeuw, Johannes Coccejus (1603-1669) - activiteiten waar zijn Hongaarse kennissen van op de hoogte waren.Ga naar eind32 De werkelijke auteur van het in 1701 in Nederland verschenen werk, Ferenc Pápai Páriz, die vanaf 1680 hoogleraar aan het Hervormde CollegeGa naar eind33 te Nagyenyed in Zevenburgen was, had eveneens Nederlandse contacten. Op de terugweg van zijn peregrinatie in Zwitserland leerde hij in Wenen de Nederlandse gezant Gerard Hamel Bruyninx (1616-1691) en de predikant van de ambassade, Rudolph Hoffmann, kennen en ook correspondeerde hij met Theodor Craanen (1621-1688), hoogleraar in de geneeskunde te Leiden en Hermann Alexander Röell (1653-1718), hoogleraar in de theologie te Franeker.Ga naar eind34 Omdat Van Poot met Hongaren en Pápai Páriz met Nederlanders in contact stond, werpt zich de vraag op of er tussen hen beiden ook contact is geweest, en zo ja, of dat contact een rol gespeeld kan hebben bij het tot stand komen van de Nederlandse uitgave. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||
Portret van Ferenc Pápai Páriz in zijn Dictionarium Latino-Hungaricum, uitgegeven in 1708 te Lőose [thans Levoča in Slowakije] (Ráday-collectie, Boedapest)
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||
Voor de beantwoording van deze vraag is de inhoud van de aan het einde van het boek opgenomen zevende, aan Van Poot door een onbekende persoon geadresseerde brief van belang (voor de tekst van de brief zie het Appendix).
De eerste bladzijde van de brief van Ferenc Pápai Páriz aan Abraham van Poot in de Nederlandse vertaling van Rudus redivivum (Hoofdstedelijke Bibliotheek Ervin Szabó, Boedapest)
De briefschrijver verwijst naar een op 12 december 1687 geschreven brief van Van Poot, die een zekere ‘A.B.’ aan eerstgenoemde deed toekomen. Achter het monogram gaat de naam van András Bajcsi schuil, een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||
Hongaar die in 1662 en 1663 in Nederland had gestudeerdGa naar eind35 en vanaf 1684 een van de predikanten van de hervormde gemeente te Nagyenyed en een medewerker van Pápai Páriz is geweest.Ga naar eind36 In de genoemde brief verzoekt Van Poot de geadresseerde hem geschriften te sturen die blijkens de context op de Hongaarse (kerk)geschiedenis betrekking moesten hebben. Hij wendde zich dus kennelijk tot iemand van wie hij wist dat hij over dergelijke geschriften beschikte en zich daarmee bezighield. Zoals bekend verscheen Rudus redivivum, waarin Pápai Páriz de geschiedenis van de reformatie in Hongarije en Zevenburgen behandelt en de daarmee verband houdende bronnen publiceert in 1684. Van Poot is vermoedelijk door Bajcsi of - wat nog waarschijnlijker is - door een goede vriend van Pápai Páriz, Tótfalusi Kis,Ga naar eind37 op de hoogte gebracht van de werkzaamheden op dit gebied van de Zevenburgse geleerde; het is zelfs niet uit te sluiten dat Van Poot Rudus redivivum al voor het schrijven van de brief waarin hij de geadresseerde om gegevens verzocht, heeft ingezien. De afzender weigert het toezenden van de geschriften beleefd met de mededeling dat hij het verzoek van Van Poot niet volledig kan nakomen omdat de drukwerkzaamheden aan een in dit verband relevant boek over de geschiedenis van Zevenburgen (voortaan Historia te noemen)Ga naar eind38 nog niet voltooid zijn. Hij voegt er nog aan toe dat dit werk door twee goede vrienden van hem is samengesteld en laat doorschemeren, wat van een verrassend moderne opvatting getuigt, dat het niet fatsoenlijk zou zijn fragmenten hieruit vóór de uitgave aan Van Poot te verstrekken. Zijn negatieve antwoord probeert hij te verzachten met de belofte dat hij een exemplaar van het over een jaar gereedkomende werk aan Van Poot zal zenden. Deze gegevens wijzen erop dat de afzender over exacte gegevens betreffende de stand van de drukwerkzaamheden beschikte en zelfs dusdanig ingewijd was dat hij het zich kon veroorloven te beloven dat hij het kennelijk niet goedkope, in folioformaat uitgegeven boek aan de geadresseerde zou doen toekomen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||
De eerste bladzijde van Farkas Bethlens Historia, omstreeks 1687 (Ráday-collectie, Boedapest)
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||
Hierboven werd vermeld dat de afzender van de brief aan Van Poot over het ter perse liggende werk uitsluitend schrijft dat het door twee goede vrienden van hem is samengesteld. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat Pápai Páriz zelf ook aan de werkzaamheden aan Historia heeft deelgenomen, maar omdat hij Farkas Bethlen (1639-1679) en Elek Bethlen (1643-96), die door de moderne Hongaarse vakliteratuur als de auteur, respectievelijk de uitgever van Historia worden beschouwd, aantoonbaar heeft gekend,Ga naar eind39 doelt hij naar alle waarschijnlijkheid op die twee personen. Volgens de in 1683 opgestelde inventaris van de bibliotheek van Elek Bethlen, wiens eruditie algemeen bekend was, maakte Pax animae,Ga naar eind40 een werk van Pápai Páriz, deel uit van die verzameling.Ga naar eind41 Het manuscript van Rudus redivivum kwam in 1683 gereedGa naar eind42 en het boek verscheen in 1684 in druk. Bethlen kan dus ook dit laatste werk gekend hebben en omdat Pápai Páriz niet alleen hoogleraar in de filosofie en de Griekse taal was, maar ook in de geschiedenis, is het goed voorstelbaar dat, toen begonnen werd met het drukken van Historia, het voor Bethlen vanzelfsprekend was hem ook bij het werk te betrekken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||
Titelblad van János Bethlens werk over de geschiedenis van Zevenburgen tussen 1629 en 1663, uitgegeven in 1664 te Amsterdam, voorganger van Farkas Bethlens Historia (Ráday-collectie, Boedapest)
Het vermoeden dat de Zevenburgse hoogleraar degene is die de aan Van Poot gerichte brief heeft geschreven, wordt door drie elementen van de brief ondersteund. Het eerste hiervan is dat de afzender zich voorzichtig, maar in negatieve zin uitlaat over de activiteiten van de opstandeling Imre Thököly (1657-1705),Ga naar eind43 die door Van Poot blijkens de context eveneens negatief werd | |||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||
beoordeeld.Ga naar eind44 Dit is een logische reactie van een geneesheer en geleerde die toegang had tot vooraanstaande persoonlijkheden van de Zevenburgse aristocratie, onder wie de Teleki's en de Bethlens, ja zelfs tot de vorst van Zevenburgen, Mihály Apafi I (1632-1690), wiens hofarts hij was.Ga naar eind45
Portret van Imre Thököly (1657-1705), van 1682 tot 1685 koning van Opper-Hongarije, 1693 (Ráday-collectie Boedapest)
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||
In het vervolg van de brief maakt de afzender gewag van geschriften van een van zijn collega's, die hem in moeilijkheden hebben gebracht. De genoemde collega is niemand anders dan de collega-docent van Pápai Páriz, Márton Dési (1639-1691), hoogleraar in de theologie aan het College te Nagyenyed, die door zijn coccejaanse opvatting en een in 1685 geschreven verhandeling in conflict was geraakt met Zevenburgse hervormde kerkelijke kringen.Ga naar eind46 De briefschrijver raakte hierdoor mogelijk in moeilijkheden omdat hij van 1681 tot 1715 rector van het College wasGa naar eind47 en in die functie gedeeltelijk aansprakelijk kon worden gesteld voor de activiteiten van een collega-docent.
Het gebouwencomplex van het Hervormde College te Nagyenyed met op de achtergornd de hervormde kerk, omstreeks 1850
Tenslotte vermeldt de briefschrijver nog dat hij zijn woorden zorgvuldig moet kiezen omdat hij een bekende persoonlijkheid is. Deze woorden lijken eveneens van toepassing op Pápai Páriz, die, zoals we gezien hebben, met hogere kringen contact onderhield en een man van aanzien was. In het voorgaande heb ik aan de hand van verwijzingen in de brief, dat wil zeggen aan de hand van indirecte gegevens, gepoogd te bewijzen dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||
de afzender van de aan Van Poot gerichte brief Pápai Páriz moet zijn geweest. Om deze gedachte nader uit te werken is het de moeite waard te bezien of Van Poot en Pápai Páriz gemeenschappelijke trekken hadden, bijvoorbeeld vergelijkbare opvattingen, die het leggen van het contact tussen hen beiden vergemakkelijkt hebben.Ga naar eind48 Zowel Van Poot als Pápai Páriz waren tot geneesheer opgeleid, maar na 1672 vertaalde de eerstgenoemde grotendeels theologische en in mindere mate geschiedkundige werken uit het Latijn in het NederlandsGa naar eind49 dus sinds dat jaar verrichtte hij letterkundige arbeid, vervolgens, van circa 1687 tot 1693, vertaalde hij deel zeven tot en met twaalf van het werk Hortus Malabaricus,Ga naar eind50 en maakte hij deze delen persklaar. Evenals Pápai Páriz was hij cartesiaan, daarom is het begrijpelijk dat hij een van de werken van Johannes Henricus Suicerus (1644-1705), hoogleraar te Zürich, die soortgelijke opvatting koesterde, vertaald heeft.Ga naar eind51 De vader van Suicerus, Johannes Casparus (1620-1684), eveneens een aanhanger van Descartes,Ga naar eind52 was toevalligerwijze leraar van Pápai Páriz in Zürich geweest en Pápai heeft na zijn studie met hem gecorrespondeerd.Ga naar eind53 Bij de samenstelling van zijn reeds genoemde boek over Hongarije maakte Van Poot gebruik van bepaalde passages uit het werk van Johann Heinrich Heidegger (1633-1698), eveneens hoogleraar te Zürich, over de geschiedenis van het pausschap.Ga naar eind54 Later vertaalde hij een ander werk van Heidegger, Enchiridion biblicum,Ga naar eind55 - dezelfde Heidegger die Pápai Páriz' leermeester was geweest en met wie deze na zijn terugkeer had gecorrespondeerd.Ga naar eind56 Tenslotte wil ik nog wijzen op een verschil tussen de oorspronkelijke tekst van Rudus redivivum en de Nederlandse vertaling van dit werk. In het Latijnse origineel van zijn werk schrijft de Zevenburgse hoogleraar dat hij in 1649 in DésGa naar eind57 werd geboren.Ga naar eind58 De vertaler liet dit tekstgedeelte uit de Nederlandse vertaling weg,Ga naar eind59 wat logisch is voor een vertaler die andermans werk onder zijn eigen naam publiceert, en in dit licht bezien is het nog logischer dat hij de naam van de afzender uit de aan hem gerichte brief weglaat en in de datering de plaatsnaam door puntjes vervangt en slechts de naam van het land van herkomst (Zevenburgen) vermeldt. De geboortedatum, de naam en de actuele woonplaats samen zouden immers eenduidig de identiteit hebben verraden van de briefschrijver, in casu de auteur van het oorspronkelijke werk. Deze omissies kon de vertaler zich gemakkelijk veroorloven omdat de afzender van de brief gewag maakt van de turbulente omstandigheden in zijn land en laat doorschemeren dat hij over bepaalde zaken liever niet wil schrijven. Toenmalige lezers van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||
het boek zullen de handelwijze van de vertaler dus begrijpelijk en zelfs noodzakelijk hebben gevonden.Ga naar eind60 Op grond van het bovenstaande is de conclusie gerechtvaardigd dat de afzender van de brief aan Van Poot niemand anders kan zijn geweest dan Ferenc Pápai Páriz, de werkelijke auteur van het in het Nederlands vertaalde werk. De Nederlandse vertaler vertaalde dus een boek van een auteur met wie hij correspondeerde. De hierbij gepresenteerde brief getuigt er tevens van dat de activiteiten van de Zevenburgse geleerde op het gebied van de (kerk)geschiedenis in Nederland bekend waren en dat hem vanuit dat land tien jaar eerder een verzoek om geschriften was gedaan dan vanuit Duitsland.Ga naar eind61 | |||||||||||||||||||||||
Verschillen tussen het oorspronkelijke werk en de Nederlandse vertalingZoals gezegd volgt de vertaling, op enkele uitzonderingen na, nauwkeurig de oorspronkelijke tekst. Omdat er in de Nederlandse tekst ook tekstgedeelten zijn die in de te Nagyszeben verschenen Latijnse uitgave van Rudus redivivum niet voorkomen, wel in de Hongaarse vertaling van dit werkGa naar eind62 van de hand van Pápai Páriz, is de conclusie gerechtvaardigd dat Van Poot in verband met de taalbarrière door de auteur zelf op de hoogte is gebracht van deze verschillen, wat erop duidt dat de vertaler en de auteur na het ontstaan van het eerste contact nog meer contact met elkaar hebben gehad. Een van deze fragmenten is de opmerking van de Zevenburgse hoogleraar dat de aanleiding voor hem om zijn werk te schrijven was geweest, dat hij in het geschiedkundige werk van Johannes de Laet (1591-1649)Ga naar eind63 had gelezen dat deze auteur de reformatie in Hongarije en Zevenburgen buiten beschouwing had gelaten omdat hij er geen gegevens over had kunnen vinden:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||
Dit gedeelte komt alleen in de in 1685 ontstane Hongaarse vertaling van Rudus redivivum voor, dus hier heeft de auteur de vertaler persoonlijk op opmerkzaam gemaakt. Het andere door mij bedoelde tekstgedeelte is een toevoeging betreffende de datum van de in 1523 in Boeda gehouden landdag. Deze ontbreekt in het oorspronkelijke werk:
Het feit dat Van Poot wel het jaartal 1522, dat in het Latijnse origineel voorkomt, behoudt, maar bij het meededelen van deze datum de aanvulling van de uitgebreidere Hongaarstalige versie benut, wijst erop dat hij niet alleen gebruik heeft gemaakt van de in 1684 te Nagyszeben verschenen tekst, maar ook van de aanvullingen die blijkbaar Pápai Páriz hem deed toekomen.Ga naar eind69 Een volgende belangrijke groep verschillen tussen beide werken houdt verband met het vraagstuk van het auteurschap van de tekst. Omdat de vertaler op het titelblad van het door hem in het Nederlands overgezette werk verklaart dat hij de geschriften en brieven die het boek bevat zelf verzameld heeft, moest hij op het auteurschap betrekking hebbende fragmenten van het oorspronkelijke werk noodzakelijkerwijs wijzigen of weglaten. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||
Daarom is in de vertaling de passage weggelaten waarin Pápai Páriz zijn geboorteplaats en -datum vermeldt (het weggelaten tekstgedeelte is door mij gecursiveerd):
Aan het einde van de hoofdtekst van het werk bevindt zich een namenlijst waarin de Zevenburgse geleerde met opgave van de bron waaruit hij geput heeft de namen van talrijke Hongaarse en Zevenburgse magnaten opsomt die tot het protestantse geloof zijn bekeerd. Omdat Van Poot beweerde dat hij de geschriften en brieven zelf had verzameld, moest hij de naam en de disputatie van András Prágai uit de tekst weglaten (ook hier is de weggelaten passage door mij gecursiveerd):
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||
In het aanhangsel van het oorspronkelijke werk merkt de auteur op dat hij de brieven die na het inleidende deel volgen, zelf in Heidelberg heeft gekopieerd. De vertaler laat deze alinea weg in zijn vertaling, omdat daaruit logischerwijs zou volgen dat híj de brieven heeft gekopieerd. Het laatste voorbeeld betreffende de toe-eigening van het auteurschap treffen we aan in de zevende brief, die in het oorspronkelijke werk niet is opgenomen. De vertaler vervangt in de datering aan het einde van de brief de plaatsnaam door puntjes (uit de Nederlandse brief blijkt alleen dat de brief in Zevenburgen is geschreven) en vermeldt de naam van de afzender niet, wat logisch is voor een vertaler die andermans werk onder eigen naam publiceert, immers de eerder weggelaten geboortedatum, de vermelding van het bezoek aan Heidelberg en de gegevens van de brief zouden eenduidig de identiteit van de auteur van het oorspronkelijke werk hebben verraden. Bij de consequente verwijdering van gegevens die naar de oorspronkelijke auteur verwijzen maakte de vertaler echter één fout. Aan het einde van het oorspronkelijke werk prijst de auteur het bewind van de vorst van Zevenburgen, Mihály Apafi I en hij voegt eraan toe dat de vorst in het jaar waarin het werk is ontstaan al drieëntwintig jaar over het land heeft geregeerd. De vertaler neemt dit klakkeloos over ondanks het feit dat Apafi in 1701 niet meer leefde.Ga naar eind74 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||
Mihály Apafi I (1632-1690), vanaf 1661 vorst van Zevenburgen, kopergravure van Jacob Sandart, jaren 1660
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||
Van de minder belangrijke verschillen tussen beide werken is nog noemenswaardig dat de vertaler de persoon van de verteller van het oorspronkelijke werk (eerste persoon enkel- en meervoud) soms behoudt, soms door elkaar vervangt, hij is hierbij echter niet consequent. Ook zijn er verschillen te constateren tussen de twee werken wat betreft de vermelding van jaartallen en Hongaarse plaats- en familienamen, deze kunnen echter ook aan onoplettendheid of onnauwkeurigheid worden toegeschreven, er kan dus niet worden geconcludeerd of dit opzettelijk is gebeurd. Verder komt het voor dat de vertaler door onoplettendheid een persoons- of plaatsnaam overslaat of dat hij een fout in het oorspronkelijke (gedrukte) werk verbetert, bijvoorbeeld een volgnummer dat in een opsomming achterwege is gebleven. Bij dit alles rijst de vraag op of de vertaler tijdens zijn arbeid gebruik heeft gemaakt van een manuscript dan wel van een gedrukt exemplaar van het werk. Als er een Latijns manuscript had bestaan dat inhoudelijk overeenkwam met de uitgebreidere Hongaarstalige versie van 1685, zouden we kunnen denken dat de vertaler dat heeft gebruikt, maar omdat de vertaler niet alle aanvullingen van het Hongaarse manuscript van 1685 in de vertaling opneemt, kunnen we deze mogelijkheid uitsluiten. Hierna rest ons nog de vraag te beantwoorden of de vertaler de gedrukte of met de hand geschreven versie van de uitgave van 1684 heeft gebruikt.Ga naar eind77 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||
Om deze vraag te beantwoorden kunnen we bij gebrek aan andere aanknopingspunten de schrijfwijze van de Hongaarse eigennamen in het werk onderzoeken. In het boek komen drie naamlijsten voor die in ruime mate dergelijke namen bevatten. De eerste is de lijst met de namen van de predikanten die hebben deelgenomen aan de synode van ErdődGa naar eind78 op 20 september 1545, de tweede is de lijst met de namen van de predikanten die aanwezig zijn geweest op de synode van BeregszászGa naar eind79 op 1 december 1552 en de derde is de al genoemde lijst van magnaten die tot het protestantse geloof zijn overgegaan. Als voorbeeld analyseer ik de eerste lijst, met de opmerking dat de overige twee lijsten een soortgelijk beeld vertonen. In de Nederlandse vertaling worden negentien van de negenentwintig namen van predikanten die aan de synode van Erdőd hebben deelgenomen exact zo gespeld als in de in 1684 te Nagyszeben verschenen editie. In de tien resterende namen zijn de volgende afwijkingen te constateren:
De spelling van de overgenomen namen, die afgezien van het totaal afwijkende ‘Bachnuezel’ relatief weinig fouten - verschillen van één à twee letters - vertoont, maakt aannemelijk dat de vertaler een gedrukte uitgave heeft gebruikt. Immers, zou hij de namen van een manuscript overgenomen hebben - waarbij ook nog de drukker de getranscribeerde namen had moeten lezen, wat een nieuwe mogelijkheid om fouten te maken zou hebben opgeleverd, dan zouden ongetwijfeld nog meer Hongaarse namen in de Nederlandse tekst onjuist zijn gespeld. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||
Het belang van de Nederlandse uitgaveDe geloofsvervolging die in Hongarije in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw plaatsvond, baarde in de tweede helft van deze eeuw veel opzien in Nederland, dit geldt met name voor de vonnissen van de bloedraad te PozsonyGa naar eind82 en het lot van de tot de galeien veroordeelde predikanten. In Nederland uitgegeven gedrukte werken die deze onderwerpen behandelen, bevatten grotendeels teksten, overgenomen uit werken van Hongaarse auteurs. Deze teksten zijn deels ingebed in werken van Nederlandse auteurs over de kerkgeschiedenis, deels als zelfstandige werken uitgegeven - onder de naam van de vertaler of zonder vermelding van de auteur. Een uitzondering hierop vormen de brieven van de tot de galeien veroordeelde predikanten aan hun Nederlandse kennissen en hun in Utrecht studerende landsgenoten en de brief van de Zevenburgse edelman Miklós Bethlen aan deze predikanten, die als zelfstandige pamfletten zijn gepubliceerd. Hierin worden de namen van de afzenders, respectievelijk de hoedanigheid en de naam van de auteur wel vermeld.Ga naar eind83 De hierboven genoemde werken over de kerkgeschiedenis en het verzamelwerk van Abraham van Poot, Naauwkeurig verhaal, belichten alleen de voorgeschiedenis van de geloofsvervolgingen en de achtergrond van de vonnissen van de bloedraad van Pozsony en beschrijven het lot van de tot de galeien veroordeelde predikanten. Deze onderwerpen komen vaak voor in de toentertijd in Nederland uitgegeven Latijnse en Nederlandstalige boeken en er zijn aanwijzingen dat het verhaal van de tot de galeien veroordeelde predikanten niet alleen kerkgeschiedschrijvers bezighield, maar ook in Nederlandse kerkgemeenten ter sprake kwam.Ga naar eind84 Het belang van de Nederlandse vertaling van Pápai Páriz' werk is gelegen in het feit dat dit het eerste door een Hongaarse auteur geschreven, in Nederland zelfstandig verschenen werk is waarin het Nederlandse publiek exacte informatie kon vinden over de vroeg-protestantse kerkgeschiedenis van Hongarije en Zevenburgen, namelijk over kerkelijke gebeurtenissen ten tijde van de reformatie en over de verbreiding van het protestantisme in beide landen. Het werk van Pápai is dus de voorganger van twee andere, al langer bekende, eveneens door Hongaarse auteurs geschreven werken over de Hongaarse en Zevenburgse kerkgeschiedenis die na de verschijning van het werk van Pápai Páriz in Nederland werden gepubliceerd. Een kwart eeuw na het verschijnen van Pápai Páriz' werk zag in 1728 de volgende kerkgeschiedenis van Hongarije en Zevenburgen het licht, en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||
wel in Utrecht. Het boek, dat aanmerkelijk uitvoeriger is dan dat van Pápai Páriz, is geschreven door Pál Debreceni Ember (1660-1710), maar uitgegeven onder de naam van Friedrich Adolf Lampe (1683-1729), hoogleraar in de theologie te Utrecht.Ga naar eind85 Ruim anderhalf eeuw later, in 1890, verscheen in Leiden het boek van Péter Bod (1712-1769) over de Hongaarse kerkgeschiedenis.Ga naar eind86 De Nederlandse uitgave van het werk van Ferenc Pápai Páriz sluit aan bij eerdere werken die de vertaler onder zijn eigen naam publiceerde. Als voorloper van de hierboven genoemde reeds bekende werken verschaft het nieuw inzicht inzake de Nederlandse receptie van de geschiedenis van de Hongaarse en Zevenburgse reformatie en van de vroeg-protestantse kerkgeschiedenis van beide landen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||
AppendixFerenc Pápai Páriz aan Abraham van Poot[Nagyenyed,] 20 augustus 1687Ga naar eind87
Zevende brief, aan den seer waarden man de heer Abraham van Poot, doctor der medicijnen;
In de bloeijende en seer vermarde stad Amsteldam, wensche ik alle heyl en zeegen.
Seer waarde man,
De uwe op den twaalfden december des voorledenen jaars, aan my geschreven,Ga naar eind88 heeft de heer A. B.Ga naar eind89 aan my ter hand gesteld, en bedanke u seer, dat gy my met deselve vereerd hebt. Wat uwe yever aangaat, waardoor gy, omtrent ons volk, en insonderheid de Hungarise Kerk, gedreeven word,Ga naar eind90 is yets, waarvoor u dit soo seer aangevochten en verdrukte volk, een dankbaare erkentenisse voor God en de wereld, schuldig is:Ga naar eind91 want wy alle zijn als schapen die ter slachtinge geleidet worden, en echter haare mond niet opdoen.Ga naar eind92 Dierhalven, so gy lieden, aan welke de onmeetelijke goedheid Gods, onder alle seer groote goeden, tot hier toe de vryheid van spreeken en schryven, heeft bewaard, (maar ik spreeke niet alleenelijk van geleerde mannen, maar van die heeren die aan het roer van U lieder aller voortreffelijkste gemeenebest zitten.Ga naar eind93 So gy lieden segge ik, gelijk de wyse koningGa naar eind94 vermaand heeft: uwe mond opdoet voor stomme, en in haarlieder saak, die nu ter uitroejinge en ondergang worden overgegeven,Ga naar eind95 so doet gy lieden warelijk de plicht van een Christen, GODE en aan alle de goeden seer aangenaam.Ga naar eind96 Maar gy zult my mogelijk in het oor luisteren, dat ook wy aan U lieden, onse hulpe moeten bieden, insonderheid in sulke dingen ter hand te stellen, die gy van my begeert, opdat gy lieden also van de staat onser dingen getrouwelijk en van deegen onderricht zijnde, die vry en kloekmoediglijk, soudet konnen open leggen, en dat, ik bekenne het, begeert gy wel ten rechten, maar kan van my, ten minsten in dese staat, niet in deesen deele gedaan worden, want het vervolg van de Sevenbergse geschiedenisse,Ga naar eind97 van mijne twee waarde vrienden,Ga naar eind98 versameid, is nu onder de persse, en sal haast aan het licht gebracht worden,Ga naar eind99 waarvan ik dan | |||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||
aan u Waarde een exemplaar sal toesendenGa naar eind100 maar het zal wel een jaar aanloopen, eer het UE. ter hand zal konnen gestelt worden, maar het zy zo het zy, gy zult'er een van my hebben, en dit werk, gelijk het seer groot is, so is het ook met groote naarstigheid, uit geheime en oorsprongelijke stukken, op het allernauwkeurigste beschreven. Die dingen, dewelke gy my van den Tóköly (!)Ga naar eind101 schrijft,Ga naar eind102 zijn alle waar: want hy van een ondersaat en weeskind, in de schoot van onsen Doorluchtigsten PrinsGa naar eind103 opgevoed, is desselfs vijand gworden.Ga naar eind104 Maar het is met dese stoffe so geleegen, dat sy, om veele personele saaken, het openbare licht, indonderheid in dese verwarde tijden,Ga naar eind105 niet verdragen kan. Maar de toekomende tijd, zal mogelijk de hedendaagse verhinderingen weghneemen. Maar my aangaande, die insonderheid, nu ter tyd, om de geschriften van mijn vriend,Ga naar eind106 veel moet dulden en uitstaan, en in veel plaatsen meerder bekent ben, als ik wel wenschte, ik moet seer voorsichtig te werk gaan. Vorders, waarde man, laat dit, so het GOD en UL. behaagd, de eerste grondslag van onse vriendschap zijn, om in het toekomende met meer vlytigheid te onderhouden.Ga naar eind107 God beware en beschutte uw vaderland, gelijk tot hier toe, also ook in het toekomende, en magtiglijk en goedertierentlijk, en geeve UE. lang en gesond te leeven, ten goede van de gantsche Christenheid, en ook ons Hungarisch volk. Geschreven uit mijn eigen woningeGa naar eind108 .... in Sevenbergen, den twintighsten van Augustus in het jaar zestienhondert zeven en tachtig.Ga naar eind109 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||
|
|