Acta Neerlandica 8
(2011)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Péter Eredics
| |
[pagina 116]
| |
niet in zo'n goede staat als het album van Ferenc Pápai Páriz de Jongere. Het geldt echter met zijn Duitse, Engelse, Hebreeuwse, Latijnse, Oudgriekse en Zweedse inscripties als een bijzonder belangrijk document uit de 17de eeuw.Ga naar eind2 Tot op heden is de korte studie van Miklós Asztalos uit 1933 het meest uitgebreide stuk over het album.Ga naar eind3 De auteur beschrijft de reis van de door De Ruyter bevrijde Hongaarse galeislaven in West- en Noord-Europa tussen 1676 en 1679, maar hij had niet de mogelijkheid om alle inscripties te behandelen en te publiceren. Na het baanbrekende artikel van Asztalos brak een lange periode aan, die alleen door de uitgaven in het jubileumjaar 1976 verbroken werd. De bundels In memoriam eliberationis en Rebellion oder Religion? bevatten weliswaar enkele foto's van bijdragen uit het album, maar de grote doorbraak liet tot de 21ste eeuw op zich wachten.Ga naar eind4 Het is weliswaar met vertraging, maar het initiatief van de medewerkers van de Universiteit Szeged en de Hongaarse Nationale Bibliotheek, die bezig zijn met het bouwen van de databank Inscriptiones Album Amicorum (verder IAA), is een stap in de goede richting. Het doel van deze hoopvolle onderneming is om alle inscripties die betrekking hebben op Hongarije in binnen- en buitenlandse alba, aangevuld met verschillende registers op het internet, voor alle belangstellenden toegankelijk te maken.Ga naar eind5 Bij dit onderzoek is ook het Nikléczi-album betrokken. Op dit ogenblik zijn er al 15 bijdragen op internet te lezen, die tijdens de reizen van Nikléczi in Nederland en Duitsland in het album kwamen.Ga naar eind6 Onderstaand worden er vier, tot nu toe niet gepubliceerde inscripties beschreven. Aan de hand daarvan probeer ik inzicht te geven in een kort Deens hoofdstuk van Nikléczi's jarenlange Europese reis. | |
Nikléczi's reis naar KopenhagenDe levensloop van onze galeislaaf is dankzij deels gepubliceerde, deels nog uit te geven bronnen, goed te volgen. Onder deze bronnen nemen de inscripties, die hij in andermans alba amicorum schreef en anderen in het zijne, een belangrijke plaats in.Ga naar eind7 Ook het incomplete dagboek van Nikléczi, dat bewaard is gebleven en in het bezit van de Hongaarse Nationale Bibliotheek is, bevat interessante details.Ga naar eind8 Uit al deze bronnen wordt duidelijk dat Nikléczi, geboren in 1636, na zijn studie luthers dominee werd in het Noord-Hongaarse Alsósztregova (thans Dolná Strehová in Slowakije). In deze hoedanigheid ontving hij een brief van de bijzondere rechtbank, volgens welke hij op 28 februari 1674 in Pozsony (thans Bra- | |
[pagina 117]
| |
tislava in Slowakije) moest voorkomen. Na enkele weken, op 4 april, werd hij ter dood veroordeeld, met inbeslagneming van zijn goederen. Zijn doodvonnis veranderde men in galeislavernij en Nikléczi werd, evenals veel van zijn lotgenoten, in de kerker van Lipótvár (thans Leopoldov in Slowakije) opgesloten. Daarvandaan werd hij overgebracht naar Napels waar hij, zoals bekend, tot februari 1676 onder erbarmelijke omstandigheden gevangen zat. De door De Ruyter bevrijde dominees gingen via Venetië naar Zwitserland. Vanuit het Alpenland reisde Nikléczi met acht compagnons via Duitsland naar Nederland en in november 1676 ook naar Engeland. Uit de bronnen blijkt, dat Nikléczi in het voorjaar van 1677 met de lutherse Tamás Steller richting Denemarken vertrok. De reis hebben die twee vermoedelijk per schip afgelegd. Hierop duidt de helaas ongedateerde inscriptie op het Waddeneiland Vlieland, dat langs de vaarroute richting het Noorden ligt.Ga naar eind9 In mei 1677 vinden wij hen beiden in Kopenhagen, waar zij tot medio september verbleven. Tijdens die kleine vier maanden hebben in totaal zes personen in Nikléczi's album een bijdrage geschreven. Vier van deze inscripties hebben, direct of indirect, betrekking op de Duitse St.-Petrigemeente in Kopenhagen. | |
De Kopenhaagse St.-Petrigemeente in de 16de en de 17de eeuwIn Kopenhagen is de invloed van de aanwezigheid van de Duitse kolonie - voornamelijk bestaande uit kooplieden uit Stettin en Wismar - al vanaf de 14de eeuw aantoonbaar. Door de pro-Duitse maatregelen van Christiaan III (1533-1559), die voor de immigranten in Denemarken voor betere leefomstandigheden zorgde dan in de Duitse provincies, verhuisden steeds meer mensen naar het noordelijke buurland en vooral naar de hoofdstad. Dit maakte daar het oprichten van een eigen Duitse gemeente noodzakelijk. Op 20 februari 1575 werd dit gerealiseerd en tien jaar later hebben de gemeenteleden de St.-Petrikerk in Kopenhagen gekregen, die tot op heden hun thuisbasis vormt. Er is een direct verband tussen het begin van de bloeitijd van de gemeente in de 17de eeuw en de tragische geschiedenis van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Door de verwoestingen op Duitse bodem zocht een grote schare vluchtelingen uit voornamelijk Schleswig en Holstein toevlucht in het veiligere Denemarken. In een Duits dagboek uit 1623 leest men het volgende over de hoofdstad: | |
[pagina 118]
| |
Kopenhagen ist eine grosse, schöne Handels- und Seestadt, rings mit Wasser umgeben, nicht viel kleiner als Hamburg. Hat zwar enge Gassen, aber doch feine Häuser und treibet einen grossen Trafik mit den vornehmsten Ländern und Königreichen der Christenheit, hat von aussen wegen der vielen Türme und schönen Gebäude ein lustiges Ansehen, so thut ihnen auch der König, als welcher von seinen Unterthanen sehr geliebet, zu ihrer Hantierung grossen Vorschub und Beförderung.Ga naar eind10 De in het citaat genoemde koning, Christiaan IV (1588-1648), heeft de gemeente veel privileges verleend, waardoor het aantal aanhangers, mede dankzij de Duitse immigranten, verder toenam. Onder hen vinden wij vele armen, maar ook welgestelde artsen, apothekers, handelaren, goudsmeden en drukkers. Dankzij de Brandenburgse en Lüneburgse betrekkingen met het Deense vorstenhuis nam vanaf het midden van de 17de eeuw de Duitse invloed in Denemarken geleidelijk toe. Dit blijkt ook uit de volgende gegevens. Het aantal inwoners in Kopenhagen bedroeg rond 1655 ongeveer 25000. Rond tien procent van alle geboren kinderen in de stad werd in de St.-Petrikerk gedoopt.Ga naar eind11 Het is dus niet verwonderlijk dat de St.-Petri onder Christiaan V (1670-1699) een soort hofkerk werd. Dat Nikléczi zijn geluk uitgerekend hier wilde beproeven, is waarschijnlijk geen toeval. Uit het gezichtspunt van de Hongaar was het ook een niet te verwaarlozen feit dat de gemeente over een aantal charitatieve instellingen beschikte. Zoals een eigentijdse bron aangeeft: ‘Die St. Petri Gemeinde genoss [...] stets einen besonderen Ruf der Mildtätigkeit.’Ga naar eind12 Nikléczi had op deze manier de kans om twee vliegen in een klap te slaan. Hij kon enerzijds voor hemzelf en voor zijn geloofsgenoten giften inzamelen, anderzijds was het door de connecties van de gemeente met het koninklijk hof mogelijk voor de terugkeer van de bevrijde galeislaven naar Hongarije te lobbyen. Welke personen hielpen hem hierbij? | |
[pagina 119]
| |
Vier Kopenhaagse inscripties in het album van NiklécziChronologisch gezien kwam de eerste bijdrage van de hand van Hans Bagger (1646-1693) aan het eind van mei 1677 ‘in solatium’, oftewel als troost, in het album.Ga naar eind13 Deze bijzonder invloedrijke Deen was weliswaar geen lid van de St.-Petrigemeente, maar hij had er als bisschop van de provincie Sjaelland, waarin zich ook Kopenhagen bevindt, toch intensief contact mee. Bagger had geen alledaagse levensloop. In Rostock studeerde hij bij August Varenius (1620-1684). In Wittenberg woonde hij de colleges bij van een van de meest prominente figuren van het orthodoxe lutheranisme, Abraham Calovius (1612-1686).Ga naar eind14 Vervolgens verdiepte hij zijn kennis in Oxford en Cambridge. Eenmaal terug in Denemarken werd hij in 1675 op 29-jarige leeftijd bisschop en tegelijkertijd professor in de theologie aan de universiteit van Kopenhagen. Tot zijn dood in 1693 vond hij het verhinderen van de verbreiding van het katholicisme in Denemarken één van zijn belangrijkste opdrachten.Ga naar eind15 Bagger beschikte ook over een privébibliotheek met ca. 2700 banden. Deze werd een jaar na zijn dood geveild. In de veilingcatalogus vinden wij boeken van onder andere twee dominees van de St.-Petri, Christian Brämer en Johannes Lassenius, die later nog ter sprake zullen komen, maar ook een aantal hungarica.Ga naar eind16 Het is helaas niet duidelijk of deze Hongaarse drukken als cadeau van Nikléczi in de bibliotheek terecht zijn gekomen. De bisschop had bij de St.-Petrigemeente veel vrienden. Eén van hen, Christian Brämer (1635-1701), heeft op 13 juni 1677 zijn inscriptie in het album geschreven. De dominee feliciteert Nikléczi met zijn bevrijding van de galei, en hij wenst de Hongaar een snelle en voorspoedige terugkeer naar zijn vaderland: ‘Felicem e vinculis liberationem, et felicissimum in dulcem patriam reditum, hisce gratulatus, apprecatus’.Ga naar eind17 De uit Lübeck afkomstige Brämer studeerde theologie in respectievelijk Rostock en Wittenberg.Ga naar eind18 Vervolgens was hij diaken en vanaf 1676 tot aan zijn dood stond hij als dominee in dienst van de St.-Petri. Ook als auteur was hij actief.Ga naar eind19 In deze context moet vooral zijn Himmels-Gedancken Verfasset auf dem Berg Thabor - gedrukt in 1690 - genoemd worden. De approbatie van dit boek, die hoogstwaarschijnlijk niet alleen bisschoppelijke toestemming maar ook financiële ondersteuning van de uitgave inhield, werd namelijk door niemand minder dan Hans Bagger geschreven.Ga naar eind20 Dit werk is dankzij de Herzog August Bibliothek in Wolfenbüttel integraal op internet te lezen.Ga naar eind21 | |
[pagina 120]
| |
Inscriptie van Hans Bagger (Fol. 281. recto)
Inscriptie van Christian Brämer (Fol. 260. recto)
| |
[pagina 121]
| |
Tegelijk met Brämer begon Johannes Lassenius (1636-1692) zijn loopbaan bij de St.-Petri, wellicht de meest invloedrijke dominee, die op 8 juli 1677 Nikléczi ontmoette.Ga naar eind22 Na zijn studiejaren in Rostock had Lassenius als begeleider van de zoon van een rijke patriciër Europa bereisd,Ga naar eind23 en na zijn studie theologie in Leipzig, Wittenberg, Jena, Tübingen en Straatsburg vestigde zich hij in Nürnberg,Ga naar eind24 waar veel van zijn boeken gedrukt werden.Ga naar eind25 Eén van zijn polemische geschriften tegen de rooms-katholieken heeft hem trouwens bijna zijn leven gekost. De jezuïeten hebben hem in 1662 gevangen genomen en probeerden hem soms met beloftes, soms met dreigementen tot het katholicisme te bekeren. Toen duidelijk werd dat dat hen niet zou lukken, werd hij op het bevel van keizer Leopold I (1640-1705) - net zoals Nikléczi - naar Pozsony gebracht waar hij dezelfde verschrikkingen meemaakte als jaren later de Hongaarse galeislaven. Dat hij als ware lotgenoot van Nikléczi in leven bleef, had hij aan zijn avontuurlijke ontsnapping te danken. Na deze tussenstop in Pozsony was de ster van Lassenius langzaam maar zeker aan het rijzen. In 1667 promoveerde hij in Greifswald.Ga naar eind26 Na enkele jaren vinden wij hem al in de St.-Petri waar hij als dominee bezig is. Naast zijn werkzaamheden bij de gemeente werd hij in 1678 benoemd tot professor in de theologie aan de universiteit van Kopenhagen, waar ook de reeds genoemde bisschop, Hans Bagger, lid van de faculteit was.Ga naar eind27 Dat Lassenius ook persoonlijk contact had met koning Christiaan V en diens invloed onderging, kwam tot uiting ook in zijn geschriften. De dominee, die geen blad voor de mond nam, heeft in zijn preken het allesbehalve smetteloos te noemen privéleven van Christiaan vaak aan de kaak gesteld. Problemen heeft hij daardoor echter nooit gekregen, sterker nog, dankzij hem heeft de koning tussen 1677 en 1691 vele malen bezoek gebracht aan de St.-Petri. Lassenius' dood in 1692 is bij de gemeente dan ook als een bliksem ingeslagen. Een van zijn tijdgenoten heeft de dominee als volgt geroemd: ‘Ein Licht des Luthertums verlischt, ein Güldenmund verstummt, ein Leitstern ist vergangen.’Ga naar eind28 Ter nagedachtenis van zijn vriend heeft de bovengenoemde Christian Brämer onder de titel Seeliger Zustand een werkje geschreven.Ga naar eind29 Interessant voor het onderzoek in Hongarije is het In memoriam van tien bladzijden aan het einde van het boek, geschreven door de Hongaarse theologiestudent Stephanus Dubravius.Ga naar eind30 Lassenius beschikte over een grote privébibliotheek met ongeveer 6000 banden, die in 1693 in Kopenhagen geveild werd. In de veilingcatalogus vinden wij boeken van Bagger en Brämer, maar ook een aantal hungarica. Ook in dit geval is helaas niet duide- | |
[pagina 122]
| |
lijk of de Hongaarse drukken als cadeau van Nikléczi in de bibliotheek terecht zijn gekomen.Ga naar eind31 Als laatste heeft op 8 september 1677 de uit Hongarije afkomstige cantor van de gemeente zijn naam en inscriptie in het album van Nikléczi geschreven. Michael Zachaei (?-1698) probeerde met zijn woorden zijn voor de naam van Christus verbannen, achtenswaardige en geleerde landgenoot aan te moedigen: ‘Ita animum Rever[endi] atque Doctissimi Viri nunc pro Christi Nomine Exulis erigere conatus est’.Ga naar eind32 In de bijdrage staat onder de naam van de cantor ‘Cremn[icio] mont[anus] Pannon[ius]’. Hij kwam dus uit Körmöcbánya (thans Kremnica in Slowakije) naar Scandinavië. In de schaarse literatuur waarin zijn naam voorkomt, geeft men dus verkeerd Selmecbánya (thans Banská Štiavnica in Slowakije) en Krems in Neder-Oostenrijk als zijn geboorteplaats aan.Ga naar eind33 Zachaei liet zich in augustus 1651 aan de universiteit van Rostock inschrijven.Ga naar eind34 Vanaf 7 november 1656 staat zijn naam in de registers van de St.-Petri vermeld en uit dezelfde registers valt op te maken dat hij op 12 september 1698 overleed. Afgezien van Nikléczi's album vinden wij zijn naam en bijdrage ook in dat van de Duitse componist Johann Valentin Meder (1649-1719), geschreven in 1674 te Kopenhagen.Ga naar eind35
Inscriptie van Johannes Lassenius (Fol. 62. recto)
| |
[pagina 123]
| |
Inscriptie van Michael Zachaei (Fol. 263. recto)
| |
EpiloogVan de protestantse dominees die in 1674 in Pozsony tot galeislavernij of gevangenisstraf veroordeeld werden, heeft niet iedereen de beproevingen overleefd. Nikléczi was een van de gelukkigen, die na lang ronddwalen in Europa naar het vaderland mocht terugkeren. Zijn weg voerde eerst naar Alsósztregova, vervolgens stond hij als dominee vanaf 1685 tot zijn dood in 1704 in Besztercebánya (thans Banská Bystrica in Slowakije). Zijn naam komen wij ook in zijn latere jaren tegen in andermans alba amicorum. Bekend is een inscriptie van zijn hand - gedateerd 29 mei 1692 - in het album van de toen 21-jarige Ádám Mittuch (1671-?).Ga naar eind36 Wat had Nikléczi, die zijn lijden en beproevingen altijd met opgeheven hoofd verdroeg, de jonge student anders kunnen toewensen dan: ‘Fortiter, Fideliter, Feliciter!’Ga naar eind37 |
|