| |
| |
| |
Ferenc Postma
Als ballingen aan de boorden van de Amstel ...
De bijdragen van acht Hongaarse galei-predikanten in het Album Amicorum van ds. Johannes Albertus Zaunschlifer: Amsterdam, 27 oktober 1676
I.
Het memorabele feit dat Neêrlands grootste admiraal, Michiel Adriaenszoon de Ruyter (1607-1676), op de 11e februari 1676 - in de baai van Napels - 26 Hongaarse predikanten van de Spaanse galeien bevrijdde, heeft ook in protestantse kringen in het Hongarije van nu nauwelijks aan actualiteit ingeboet. Nog in februari 2001, 325 jaar na dato, zo lazen we, klonken er bijvoorbeeld te Debrecen vele woorden van ‘dankbare herinnering’ en werden er plechtig kransen gelegd bij het De Ruyter-monument, schuin achter de Nagytemplom, in het park vlak voor het imposante Református Kollégium. Dat laatste gebeurde ook op 26 oktober 2007, gedachtig aan het geboortejaar van De Ruyter, nu 400 jaar geleden.
Wie de intrigerende geschiedenis verder kent, weet dat de door hem bevrijde ‘galei-predikanten’ naderhand - via Venetië - een veilige thuis vonden in het Zwitserse Zürich, waar zij - eind mei 1676 - met open armen werden ontvangen. Een aantal andere Hongaarse predikanten, onder meer vrijgekomen uit de kerkers van Buccari (oftewel Bakar, bij Fiume), voegde zich daar medio juli nog bij hen. Zo werd Zürich - bijna anderhalf jaar lang - een gastvrij toevluchtsoord voor de ontheemde en berooide Hongaarse ballingen en tegelijkertijd het centrum van waaruit zij trachtten
| |
| |
- ten einde eenmaal terug te kunnen keren naar hun vaderland - binnen Europa de politieke druk van protestantse zijde op de regering in Wenen te vergroten.
Met het oog op dat laatste ging - reeds eind juli 1676 - nagenoeg de helft van alle Hongaarse predikanten vanuit Zürich op reis, en wel in twee delegaties. De ene reisde richting Saksen, de andere - en tevens de zwaarste delegatie - begaf zich op weg naar de Nederlanden, te weten twee lutherse predikanten: Balthasar Nickletzius en Thomas Steller, en zes gereformeerde: Stephanus Bátorkeszi, Stephanus Beregszászi, Johannes Jablonczai, Basilius Köpeci, Franciscus Fóris Otrokócsi en Joannes Szomodi. Op grond van het bewaard gebleven Album Amicorum van Balthasar Nickletzius weten we, dat de reis voor een groot gedeelte per schip werd afgelegd, o.a. via Heidelberg, Frankfurt am Main en Keulen, en dat het gezelschap eind augustus te Utrecht arriveerde. Daar ontmoetten zij - op de 28e augustus - als een van de eersten de Utrechtse hoogleraar en tevens rector magnificus Johannes Leusden, die als geen ander - via zijn oud-student Franciscus Fóris Otrokócsi - op de hoogte was van hun treurige lotgevallen en zich van meet af aan krachtig voor hun zaak had ingezet. Het weerzien - zo mogen we toch stellen - moet voor hen beiden een onvergetelijk moment zijn geweest.
Daarmee begon hun verblijf in de Nederlanden, dat - met verdere bezoeken aan o.a. Leiden, de residentie Den Haag, Haarlem en Amsterdam - tot ongeveer medio november 1676 zou duren, waarna via Rotterdam en Brielle per schip de overtocht werd gemaakt naar Engeland.
| |
II.
Waar en wanneer precies binnen deze context de eerste ontmoeting van de acht Hongaren plaatsvond met de Oostzaanse predikant Johannes Albertus Zaunschlifer (1634-1678), valt niet geheel met zekerheid te zeggen. Het Album Amicorum van Balthasar Nickletzius wijst evenwel in de richting van Haarlem, gelet op de bijdrage daarin van Lambertus Groen, ‘Pastor Ecclesiae Harlemensis in Batavis’ (Fol. 210 recto), gedateerd: Haarlem, 3 oktober 1676. Dat Haarlem hier in Frage komt, is ook daarom niet ondenkbaar, omdat de gemeente van Oostzaan (oftewel ‘Oost-Sanen’, zoals Zaunschlifer zelf schrijft) kerkelijk gesproken tot de classis Haarlem behoorde. Een (kerkelijke) bijeenkomst te Haarlem, in de eerste week van oktober 1676, lijkt dan ook het meest waarschijnlijke antwoord
| |
| |
te zijn, kort voor hun doorreis naar Amsterdam, waar zij relatief gezien de langste tijd zouden doorbrengen.
Bij deze eerste kennismaking zou het echter niet blijven. Vast staat, dat er te Amsterdam - aan het einde van diezelfde maand - nog tenminste twee andere ontmoetingen volgden, en wel kort na elkaar: Op de 25e oktober ‘vereerde’ Zaunschlifer Balthasar Nickletzius met een vriendschappelijke bijdrage in diens Album, terwijl twee dagen later - op de 27e - alle acht Hongaarse predikanten op hun beurt een bijdrage schreven in het Album Amicorum van Zaunschlifer, dat hij - na het jarenlang niet meer gebruikt te hebben - kennelijk speciaal voor die gelegenheid naar Amsterdam had meegebracht. Hun handschriftelijke bijdragen zijn - zo kunnen we hier vaststellen - tegelijk een laatste afscheidsgroet geweest.
Toch is hiermee het laatste woord over Zaunschlifer zelf nog niet gezegd. In hun bijdragen gaven de Hongaren immers niet alleen op hoffelijke wijze - met gebruikmaking van vele superlatieven: ‘minister fidelissimus’, ‘minister zelosissimus’, ‘frater in Christo Jesu dilectissimus’, etc. etc. etc. - uiting aan hun gevoelens van hoogachting voor de weleerwaarde Oostzaanse ‘pastor’. Tegelijkertijd betuigden zij hem hun dank voor de vurige ijver, waarmee hij zich voor hun zaak had ingezet, en voor de vele blijken van christelijke naastenliefde, die hij hun - ‘in naam van de Here’ - had doen toekomen: ‘multa charitatis opera’, zoals Balthasar Nickletzius schrijft. De eerste kennismaking te Haarlem was - zoveel is wel duidelijk - dus niet zonder verdere gevolgen gebleven. Het benarde lot van de Hongaarse predikanten en hun berooide positie moeten op Zaunschlifer een diepe indruk gemaakt hebben en hem - binnen de plaatselijke gemeente en de classis - tot het inzamelen van vele ‘subsidien’ hebben aangespoord. In een - extra - vergadering van de classis Haarlem - nog op de 20e oktober - werd ten aanzien van de ‘Hungarische Predicanten’ besloten, dat ‘yeder kerke het syne tot een liberaler subsidie voor dese Eerw[aarde] mannen sall toe brengen’, d.w.z. dat alle kerkelijke gemeenten in de classis ten gunste van de eerwaarde Hongaarse predikanten ‘liberaler’, oftewel financieel nog ruimhartiger, zouden bijdragen dan tot dan toe het geval geweest was. Het kost weinig moeite om Zaunschlifer hier als de drijvende kracht achter dit besluit te zien. Kennelijk werd hij door de classis ook met de overdracht van al de ingezamelde gelden belast. Dat alles werpt tegelijk een helder licht op zijn twee ontmoetingen - eind oktober - met de Hongaarse delegatie te Amsterdam, zo kort na elkaar. Beide keren - zo mogen we concluderen - stonden in
het teken van de christelijke ‘charitas’, concreet de kerkelijke offervaardigheid, resp. de
| |
| |
overdracht van de ingezamelde gaven: op de 25e (een zondag!) vanuit de kerk en de plaatselijke gemeente van Oostzaan, op de 27e oktober daarop volgend uit naam van de classis Haarlem. Zou Balthasar Nickletzius Zaunschlifer op het idee gebracht hebben om bij die laatste gelegenheid zijn ‘vergeten’ Album Amicorum mee te brengen ...?
Uit andere bron weten we, dat de Hongaarse ballingen ook door hun geloofsbroeders te Amsterdam - classis, kerkenraad en diaconie - van menig ‘subsidie’ werden voorzien, ‘tot bijstand in dese droevige ongelegentheijd’. Zo legden zij op de 3e november 1676 - precies een week na hun afscheid van Zaunschlifer - nog een bezoek af bij de Amsterdamse diaconie, waar zij met blijdschap een laatste kerkelijke ‘giffte’ mochten ontvangen. Aan het einde van diezelfde week zouden de acht hun logement aan de ‘boorden van de Amstel’ verlaten, op weg richting Engeland.
| |
III.
De acht ‘Hongaarse’ Album-bladen - die tot nu toe onopgemerkt bleven - getuigen alle - zonder uitzondering - van ‘een ongebroken geloof’ en van ‘een onwankelbaar Godsvertrouwen’, ondersteund en bekrachtigd door vele citaten uit het Oude en Nieuwe Testament (in het Latijn, het Grieks en het Hebreeuws). Tegelijkertijd - en eveneens zonder uitzondering - maken alle bijdragen duidelijk, hoezeer de Hongaren hun verblijf in de Nederlanden - ook dat in het grote en fascinerende Amsterdam - hebben ervaren als een verblijf ‘in ballingschap’ (het woord ‘exul’, ‘balling’, klinkt hier maar liefst tot acht maal toe). Toch is er in dit alles geen ruimte voor droefheid of - erger nog - wanhoop. Integendeel: In alle nood is het immers God die uitkomst weet (Basilius Köpeci), en die nooit ofte nimmer in de steek laat wie zijn vertrouwen op Hem stelt (Joannes Szomodi). Als zodanig bieden de acht ‘Hongaarse’ bijdragen een krachtige echo van wat Zaunschlifer zelf - om hier met hem te eindigen - twee dagen tevoren - in navolging van Luther - in het Album Amicorum van Balthasar Nickletzius had geschreven: ‘Nemo nos laedet, nisi q[ui] Deu[m] vicerit ...’.
| |
| |
| |
Appendix
De acht ‘Hongaarse’ bijdragen in het Album Amicorum van Ds. J.A.
Zaunschlifer.
- Geordend naar de nummering van de bladen.
- Voorzien van verklarende aantekeningen.
| |
Bijdrage I.
Fol. 97 [recto].
Johannes P. Jablonczai - [Jablonczai János]
Rom. 14.8.
Nam sive vivimus, D[omi]no vivimus, etc.
Honoris & memoriae Τεκμεριον Reverendo ac Clarissimo Viro D[omi]no Alberto Zaunschlifero, Eccle[si]ae Ostzanensis Pastori
| |
| |
vigilantissimo, suique memoriam commendat Johannes P. Jablonczai, Ungarus, olim in Eccl[esi]a Bejensi in Patria Pastor, post pro testimonio JEsu in carceribus & Triremibus Neapolitanis captivus, nunc exul in oris Hollandor[um] Amstelae 1676 27. Oct.
Aantekeningen
1 | Romeinen 14.8 [NBG 1951]: ‘Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren.’ |
2 | Τεκμεριον Lees: Τεκμεήριον - ‘sign’, ‘symbol’, ‘proof’ (zie: Liddell-Scott, 1768). |
3 | Zie over Jablonczai: Szinnyei, Deel V, 249-250 (s.v. Jablontai). Hij was voorheen (‘olim’) - zoals hij hier zelf schrijft - geref. predikant te Bejc. |
4 | Fol. 97 [verso] is blanco. |
| |
Bijdrage II.
Fol. 141 [recto].
Basilius Kalter Köpecinus - [Köpeci Balázs]
יהןה קרן יׁשעי ומׂשגבי
Ἐν ἀπόροις πόρον εὑρίσκε ὁ Θεός.
Act[a] 20.32. Per accommodationem: Commendo vos DEo, (Qui ex charitate ministrastis, et ministratis Christi servis, Hebr. 6) et sermoni gratiae ipsius. Adsit DEus vobis Spiritus sui gratia, ut salvi, ac incolumes DEo, Ecclesiae, et Patriae vivere possitis.
2 Thess. 1.5. Az Ur emlékezzék meg a' ti munkás szeretetétékről, mellyet az Ur nevében mi hozzánk meg muta[t]tatok. Hungarus Hungarice Scripta legenda dedit.
| |
| |
Ex Triremibus Hispanico Neapolitanis, per admiranda[m] DEi Providentiam benigne liberatus, Christi Servus, ac Martyr Jesu, Basilius Kalter Köpecinus Ungarus; nuper Ecclesiae reformatae Szcharosiensis Minister, nunc vero pro veritate Evangelica exul, Sic memoriam sui cum voto gratulatorio commendat Viro admodu[m] Reverendo, ac Clarissimo D[omi]no Alberto Zaunchlifero,
Verbi Divini Ministro zelosissimo, amica manu.
Amsterodami, A. 1676 die 27. [Octo]bris, in exilio, etc.
Aantekeningen
1. | Hebreeuws - Deel-citaat uit Psalm 18.3 (= II Samuël 22.3) [NBG 1951]: ‘O, Here, ..., hoorn mijns heils, [en] mijn burcht ...’. - N.B.: Hier ongetwijfeld te lezen als een nominale zin: ‘De Here is de hoorn mijns heils en mijn burcht.’ |
| |
| |
2. | Grieks - πόρος: ‘a way out’ (zie: Liddell-Scott, 1451). - ‘In alle nood weet God uitkomst.’ |
3. | Acta [= Handelingen der Apostelen] 20.32 [NBG 1951]: ‘En nu, ik draag u op aan den Here ....’ |
4. | Hebreeën 6 - Bedoeld is Hebr. 6.10 [NBG 1951]: ‘Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de liefde, die gij voor [in] zijn naam getoond hebt door de diensten, welke gij den heiligen [sc. per accommodationem: ons, dienaren van Christus uit Hongarije] bewezen hebt en nog bewijst.’ |
5. | II Thessalonicenzen 1.5 [NBG 1951]: ‘... een bewijs van het rechtvaardige oordeel Gods, dat gij het Koninkrijk Gods waardig geacht zijt, voor hetwelk gij ook lijdt.’ - N.B.: De Hongaarse tekst die hierop volgt, refereert opnieuw aan Hebr. 6.10 (zie boven): ‘Moge de Here uw werk gedenken, dat gij uit liefde in naam van de Here aan ons hebt betoond.’ |
6. | Köpeci was voorheen - zoals hier blijkt - geref. predikant te Szkáros (nu in Slowakije). |
7. | Fol. 141 [verso] is blanco. |
| |
Bijdrage III.
Fol. 142 [recto].
Steph[anus] K. Beregszaszius - [Beregszászi István]
Est nescia mortis gloria. Gloria perpetua residet in humili.
In honorem Reverendi atque Clarissimi, Piissimique Viri, Domini Alberti Zaunchliferi, verbi Dei Ministri, erga Exules JESU Christi Zelosissimi, Paucula haec amoris christiani testandi ergo L.M.Q. apposuit Steph. K. Beregszaszius, ΘEOMysta quondam Eccl[esi]ae Refor[matae] Hanvaiensis in Hungaria, pro nunc tamen Exul pro Christo, Martyr et ipse Dei. Amsterdami, A.D. 1676. 27. [Octo]bris.
Symb.
Unum est necessarium.
| |
| |
Aantekeningen
1. | ‘Est nescia ...’. - Mogelijk een referentie aan I Petrus 5.5 [NBG 1951]: ‘Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid, want God wederstaat de hoogmoedigen [die in hun eigenwaan (“gloria”) geen rekening houden met de dood], maar den nederigen geeft Hij genade [sc. zijn eeuwige heerlijkheid (“gloria”) in Christus]’, vgl. ook I Petrus 5.10. |
2. | L.M.Q. - i.e.: Libens Meritoque, of Lubens Meritoque, ‘volgaarne, en met recht’. |
3. | ΘeoMysta - theomysta: Voorganger in de Goddelijke geheimenissen, oftewel Bedienaar van het Goddelijke Woord: Verbi Divini Minister, Verbi Dei Minister. |
4. | Symb[olum] - ‘Unum est necessarium’, oftewel ‘Eén ding is nodig’, geschreven in de linker marge, vgl. Lucas 10.42 [NBG 1951]: ‘... maar weinige (dingen) zijn nodig, of slechts één ....’ |
| |
| |
5. | Zie over Beregszaszius/ Beregszászi: Zoványi-Ladányi, 70 (s.v.). Hij was voorheen (‘quondam’) - zoals hij hier zelf schrijft - geref. predikant te Hanva (nu in Slowakije). |
6. | Fol. 142 [verso] en Fol. 143 [recto] zijn blanco. |
| |
Bijdrage IV.
Fol. 143 [verso].
Stephanus Bátorkeszi - [Bátorkeszi István]
Gal. 6 vs. 8.
Qui seminat spiritui, ex spiritu metet vitas aeternas.
Admodum R[everen]do ac Clar[i]ss[im]o Viro, D[omi]no Alberto Zaunchlifero, M[inist]ro Verbi Dei fid[eli]ss[im]o, in perpetuam sui nominis memoriam apposuit Stephanus Bátorkeszi, olim M[iniste]r E[cclesiae] R[eformatae]
| |
| |
Weszprimiensis; nunc vero pro veritatis Evangelicae
Confessione Exul.
Symb.
Mihi in vita & in morte lucrum est Ch[ris]tus.
Phil[ip.] 1.21.
Amst., die 27. [Octo]bris
A. 1676.
Aantekeningen
1. | Galaten 6.8 [NBG 1951]: ‘...wie op (den akker van) den Geest zaait, zal uit den Geest eeuwig leven oogsten.’ |
2. | Symb[olum] - Philippenzen 1.21 [NBG 1951]: ‘Want het leven is mij Christus en het sterven gewin.’ |
3. | Zie over Bátorkeszi: Szinnyei, Deel I, 691 (s.v.). Hij was voorheen (‘olim’) - zoals hij hier zelf schrijft - geref. predikant te Veszprém. |
| |
Bijdrage V.
Fol. 144 [recto].
| |
| |
Balthasar Nickletzius - [Nikléci Boldizsár]
Non enim injustus Deus, ut obliviscatur operis
vestri, et dilectionis, quam ostendistis in nomine
ipsius.
Ebr. 6.10.
Quia debui, testari volui haec, de Viro
Clarissimo Doctissimo Domino Alberto
Zaunchlifero, postquam ab eo multa charitatis
opera expertus fui Baltha
sar Nickletzius, nuper Eccl[es]iae Also-
Strehovien[sis] V.D.M.; nunc vero pro
testimonio Jesu Exul.
Amsterodami, 27. [Octo]br[is].
Aantekeningen
1. | Hebreeën 6.10 [NBG 1951]: ‘Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de liefde, die gij voor [in] zijn naam getoond hebt ...’ [sc. door de diensten, welke gij den heiligen (lees: ons, dienaren van Christus uit Hongarije) bewezen hebt en nog bewijst]. |
2. | V.D.M. - Verbi Divini Minister, Verbi Dei Minister. |
3. | Nickletzius/Nikléci was voorheen - zoals hij hier zelf schrijft - luth. predikant te Alsósztregova (nu in Slowakije). |
4. | De aanduiding van plaats en datum staat in de linker marge. |
5. | Fol. 144 [verso], Fol. 145 [recto en verso] en Fol. 146 [recto en verso] zijn alle blanco. |
| |
| |
| |
Bijdrage VI.
Fol. 147 [recto].
Thomas Steller - [Steller Tamás]
ʿΩς λυπούμενοι ἀεὶ δὲ XAIPONTE∑.
Oὐ γὰρ τὶς πρη̃ξις πέλεαι κρυεροῖο γóοιο.
Viro R[evere]ndo & Eruditissimo D[omi]no Possessori
omnia fausta feliciaque cordicitus apprecatus,
merito memoriam sui com[m]endaturus
apponere, ut debuit, voluit
Thomas Steller Hungarus, im[m]eritus
Gymnas[ii] Neosoliensis quonda[m] Con-Rector,
jam indignus Christi Exul peregrinus.
| |
| |
M[anu] p[ropria].
Sym[b.]
עזרי מעם יהןה
Ps. 121.2.
Amsterodami, VI Calend. Novembr[is]
A[nn]o MDCLXXVI.
Aantekeningen
1. | Grieks - II Corinthiërs 6.10 [NBG 1951]: ‘... als bedroefd, maar altijd blijde ...’ |
2. | Grieks - Homerus, Ilias XXIV.524: ‘no good comes of weeping’ (zie: Liddell-Scott, 1459); letterlijk: ‘Nullus enim profectus est tristis luctus’. |
3. | cordicitus - ‘van ganser harte’. |
4. | Sym[bolum] - Psalm 121.2 [NBG 1951]: ‘Mijn hulp is van den Here’. - De Hebreeuwse tekst is in het origineel verkort aangegeven d.m.v. de drie beginletters: ע מ י - De tekstaanduiding - Ps. - is in het origineel weergegeven met de Griekse hoofdletter: Ψ - Het geheel staat geschreven in de linker marge, evenals - daaronder - de aanduiding van plaats en datum. |
5. | Zie over Steller: Zoványi-Ladányi, 556 (s.v.). Hij was voorheen (‘quondam’) - zoals hij hier zelf schrijft - conrector van het luth. Gymnasium te Besztercebánya (nu in Slowakije). |
6. | Fol. 147 [verso] en Fol. 148 [recto en verso] zijn blanco. |
| |
Bijdrage VII.
Fol. 149 [recto].
Joannes Szomodi - [Szomodi János]
Heb. 13.5.
Ipse dixit: Nequaquam te omittam, neque unquam te
deseram.
Ante ruat coelum, Deus & sese oderit ipse,
quam sibi fidentem deseruisse queat.
| |
| |
In amicitiae Symbolum R[everen]do ac Clariss[im]o
D[omi]no
Possessori, Ministro DEi Eximio, apposuit
Joannes Szomodi, Servus DEi in Hungaria
indignus, nuper ex vinculis Evangelii, triremibus scil. Neapolitanis gratia DEi liberatus, nunc Exul.
Amstelodami, 6 Cal. [Novem]br[is]
A[nn]o 1676.
Aantekeningen
1. | Hebreeën 13.5 [NBG 1951]: ‘Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins [nooit] verlaten.’ - Zie in dit verband ook II Corinthiërs 4.9. |
2. | ‘Ante ruat coelum ...’ - Hier wordt het thema van het citaat uit Hebreeën 13.5 herhaald en nog eens krachtig onderstreept: ‘Eerder zal
|
| |
| |
| de hemel vergaan, ja God zelf zichzelve haten, dan dat Hij in de steek kan laten [verlaten] wie zijn vertrouwen op Hem stelt.’ |
3. | Szomodi was voorheen geref. predikant te Szend |
4. | Fol. 149 [verso] is blanco. |
| |
Bijdrage VIII.
Fol. 150 [recto].
Franciscus Foris Otrokocsinus - [Otrokócsi Fóris Ferenc]
Philip. 1 vs. 21.
ʾEμοὶ τò ζη̃ν Xριστ0òς καὶ τò ἀποϑανεĩν κέρδος.
Admodum Reverendo ac doctissimo Viro,
D[omino] Alberto Zaunschlifero, Ecclesiae Oost-Zanensis
Pastori vigilantissimo, honoris
& amoris ergo tanquam Fautori suo plurimum
observando, & fratri in Christo Jesu dilectis- | |
| |
simo, apposuit Franciscus Foris Otrokocsinus;
post vincula Triremium, exul propter
testimonium Jesu.
Amstelodami, die 27. Octob. 1676.
Aantekeningen
1. | Grieks - Philippenzen 1.21 [NBG 1951]: ‘Want het leven is mij Christus en het sterven gewin.’ |
2. | Zie over Foris Otrokocsinus/ Otrokócsi Fóris: Zoványi-Ladányi, 446-447 (s.v.). Hij was voorheen geref. predikant te Rimaszécs (nu in Slowakije). |
3. | Fol. 150 [verso] is blanco. |
| |
Literatuur en aantekeningen
Carla Faas (Ed.), Tableau. [Tentoonstellingscatalogus] van aanwinsten verworven tijdens het bibliothecariaat van Prof. Dr. S. van der Woude, 1.1.1969-30.4.1977 ([Amsterdam], Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, 1977). - Zie met name pp. 14-15, voor een nadere beschrijving van het Album Amicorum van ds. Johannes Albertus Zaunschlifer en voor verdere gegevens over de eigenaar zelf. Zaunschlifer had het Album tijdens zijn studie (theologie en oosterse talen) te Groningen (1651-1655) aangelegd en het daarna ook op zijn peregrinatio academica door o.a. Duitsland en Zwitserland (1656-1657) nog regelmatig gebruikt. Eenmaal predikant geworden, besteedde hij er nauwelijks of geen aandacht meer aan. Dat maakt de acht ‘Hongaarse’ bijdragen van 27 oktober 1676 des te opmerkelijker. Chronologisch gezien waren het tegelijk de allerlaatste bijdragen in Zaunschlifers Album.
Het Album Amicorum - dat 180 genummerde bladen telt, met in totaal 114 bijdragen - werd in 1973 door de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek (UvA) verworven. De huidige signatuur luidt: Hs. XXV C 27.
Zie in dit verband ook: Ferenc Postma - Arian Verheij, ‘Vijf album-inscripties van Menasseh ben Israel (1604-1657). Een eerste kennismaking’, in: Alef Beet. [Tijdschrift van de Vereniging tot bevordering van kennis van Hebreeuws], XI/2 (2001), pp. 23-32, met name p. 29, waar
| |
| |
Menasseh's bijdrage in Zaunschlifers Album (gedateerd: Amsterdam, 27 april [1654]) wordt behandeld.
*
F.A. van Lieburg, Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816. Deel I: Predikanten; Deel II: Gemeenten (Dordrecht 1996). - Zie over ds. Johannes Albertus Zaunschlifer deel I, p. 216: Zoon van ds. Otto Zaunschlifer, gedoopt te Amersfoort op 15 mei 1634; Predikant te Rheinberg [ned.: Rijnberk; lat.: Rhenoberca, resp. Rhenoberga], later Meurs 1657, te Oostzaan najaar 1672, aldaar overleden 1678. - N.B.: Zoals o.a. ook blijkt uit de acht ‘Hongaarse’ bijdragen in zijn Album, stelde hij zich in het dagelijkse leven kennelijk voor als Albertus Zaunschlifer. Wat zijn - van oorsprong Duitse - familienaam betreft, schreef hij zelf ook ‘Zaunslifer’.
*
Miklós Asztalos, ‘A gályarab Nikléczi Boldizsár diplomáciai utazása’, in: Emlékkönyv Károlyi Árpád születése nyolcvanadik fordulójának ünnepére 1933. Október 7. (Budapest 1933), pp. 66-72.
Peter F. Barton - László Makkai (Ed.), Rebellion oder Religion? Die Vorträge des internationalen Kirchenhistorischen Kolloquiums Debrecen, 12.2.1976 (Budapest 1977). - Zie in deze bundel met name de bijdragen van resp. Tibor Fabiny (pp. 37-46) en Endre Zsindely (pp. 111-120).
Mihály Bucsay, Der Protestantismus in Ungarn, 1521-1978. Ungarns Reformationskirchen in Geschichte und Gegenwart. Deel I-II (Wien-Köln-Graz 1977-1979). - Zie over de periode 1671-1681 (‘Das Trauerjahrzehnt’) deel I, pp. 178-189.
László Zs. Bujtás, ‘A gályarab prédikátorok és Frans Burman levélváltása (1675-1676)’, in: Lymbus. [Művelődéstörténeti Tár], VI (Szeged 1999), pp. 35-74. - Zie voor de Duitse samenvatting pp. 72-74 (‘Der Briefwechsel der ungarischen Galeerensklaven-Prediger mit Frans Burman, 1675-1676’).
| |
| |
László Zs. Bujtás, ‘A pozsonyi vésztörvényszékről és a gályarabságról szóló, magyar szerzőktől származó szövegek sorsa 17-18. századi holland kiadványokban’, in: Könyv és Könyvtár, XXV (Debrecen 2003), pp. 115-157. - Zie voor de Duitse samenvatting pp. 156-157 (‘Die Geschichte der von ungarischen Verfassern stammenden Texte über den Gerichtshof zu Pressburg und die ungarischen Galeerensklaven-Prediger in niederländischen Drucken des 17. und 18. Jahrhunderts’).
László Zs. Bujtás, ‘A megszabadítással kapcsolatos holland vonatkozású levelek a gályarab prédikátorok levéltárában (1676)’, in: Lymbus 2005. [Magyarságtudományi Forrásközlemények] (Budapest 2005), pp. 79-93.
László Makkai e.a. (Ed.), In memoriam eliberationis Verbi Divini Ministrorum Hungaricorum ad triremes condemnatorum MDCLXXVI (Budapest, 1976). - Zie met name pp. 13-14, waar de namen van alle Hongaarse predikanten in kwestie worden vermeld. - N.B.: Deze uitgave bevat ook diverse reproducties van bijdragen in het Album Amicorum van Balthasar Nickletzius (zie bijv. op p. 12 de bijdrage van de Utrechtse hoogleraar Johannes Leusden, gedateerd 28 augustus 1676), dat zich thans in de Nationale ‘Széchényi’ Bibliotheek te Budapest bevindt, signatuur: Ms. 81 Duod. Lat. In dit Album treft men Zaunschlifers bijdrage (gedateerd 25 oktober 1676) aan op Fol. 144 recto.
László Makkai e.a. (Ed.), Galeria omnium sanctorum: A magyarországi gályarab prédikátorok emlékezete (Budapest 1976). - Zie met name p. 125, waar de namen van de acht Hongaarse predikanten vermeld worden die nadien de Nederlanden bezochten. - N.B.: Op Stephanus Beregszászi na - die als ‘gijzelaar’ uit de kerkers van Triëst was vrijgekomen en naderhand met de ingekerkerden uit Bakar naar Zürich kwam - waren ze alle door De Ruyter van de galeien bevrijd.
E. [= Ödön] Miklós, De houding der Nederlanden in de Hongaarsche geloofsvervolgingen, 1674-1680 (Amsterdam 1919). - Zie met name pp. 92-101, waar o.a. de ‘Classicale notulen’ (Amsterdam), de ‘Kerkeraadsnotulen’ (idem) en de ‘Notulen der Diaconie te Amsterdam’ (van oktober-november 1676) vermeld staan.
Abraham van Poot, Naauwkeurig verhaal van de vervolginge aangerecht tegens de Euangelise leeraaren in Hungarien, nevens een bewijs van der
| |
| |
selver onschuld aan de rebellie (t'Amsteldam, By Timotheus ten Hoorn, 1684). - Zie met name pp. 129-143 (‘De Naamen der Hungarise Martelaaren’).
Etele Thury, Adatok a magyar protestáns gályarab-lelkészek történetéhez (Budapest, 1912).
Endre Zsindely, Die Befreiung ungarisch-protestantischer Prediger von den Galeeren und ihre Aufnahme in Zürich vor 300 Jahren (Zürich 1977). [= Separatdruck aus dem Zürcher Taschenbuch auf das Jahr 1978, pp. 119-131.]
| |
Bio- en bibliografische lexica
József Szinnyei (Ed.), Magyar írók élete és munkái. Deel I-XIV (Budapest, 1891-1914; Reprint Budapest 1980-1981).
Jenő Zoványi - Sándor Ladányi (Ed.), Magyarországi Protestáns Egyháztörténeti Lexikon. 3. kiad. (Budapest 1977).
*
* Gaarne dank ik collega prof. dr. A.P. Bos (VU Amsterdam) voor zijn hulp bij de interpretatie, en dr. Péter Eredics (Rijswijk) voor zijn onmisbare steun bij de transcriptie van de acht ‘Hongaarse’ bijdragen. Laatstgenoemde ben ik bovendien bijzonder erkentelijk voor zijn onderzoek in de archivalische ‘Acta’ van de classis Haarlem (1674-1687), thans aanwezig in het Rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem.
| |
Zusammenfassung
Seit 1973 befindet sich in der Universitätsbibliothek Amsterdam (UvA) das Album Amicorum von Johannes Albertus Zaunschlifer (1634-1678). Letztgenannter war damals - von 1672 an - reformierter Pfarrer zu Oostzaan, ein kleines Dorf nördlich von Amsterdam, wo er 1678 auch verstarb. Sein Album enthält - gerade aus dieser Zeit - acht Eintragungen
| |
| |
ungarischer Herkunft, welche alle in Amsterdam abgefasst wurden, und zwar am 27. Oktober 1676.
Die acht Einträger - zwei Lutheraner: Balthasar Nickletzius und Thomas Steller, und sechs Reformierte: Stephanus Bátorkeszi, Stephanus Beregszászi, Johannes Jablonczai, Basilius Köpeci, Franciscus Fóris Otrokócsi und Joannes Szomodi - gehören zu den sogenannten ungarischen ‘Galeerenpredigern’, die ihre Befreiung - im Februar 1676 bei Neapel - dem berühmten niederländischen Admiral Michiel de Ruyter (1607-1676) verdankten.
Die Gruppe von acht Predigern besuchte nachher - vom schweizerischen Zürich aus - die Niederlande, wo sie sich im Oktober 1676 mit Zaunschlifer getroffen haben. Ihre Eintragungen machen klar, dass der niederländische Pfarrer - ihnen zuliebe - nicht nur in der örtlichen Gemeinde von Oostzaan eifrig Spenden gesammelt hatte, sondern sich auch sehr gekümmert hatte um eine Spendensammlung in dem grösseren Kirchenkreis von Haarlem.
Die Übertragung all dieser kirchlichen Spenden fand am 25. bzw. am 27. Oktober 1676 statt, und zwar in Amsterdam. Dem Treffen am 27. Oktober entstammen zugleich die acht ‘ungarischen’ Eintragungen im Album Amicorum von Zaunschlifer, welche bis heute in der Forschung unbeachtet und unbearbeitet blieben.
|
|