Acta Neerlandica 8
(2011)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
László Pósán
| |
[pagina 12]
| |
maar eigenlijk al tijdens de Dertigjarige Oorlog, breidden de staten in de vroegmoderne tijd hun monopolie uit naar het gebied van buitenlandse zaken, waardoor machtsbelangen de confessionele overtuiging naar de achtergrond drongen. Vroeger hadden ook mensen die geen, of slechts een beperkte staatsrechtelijke positie hadden invloed op de buitenlandse politiek: kerken of sommige van hun gemeenten verschenen op het toneel van de internationale politiek, soms in samenwerking met vertegenwoordigers van de staat, soms zonder hen of zelfs tegen hen.Ga naar eind4 Ook Nederland kende dit probleem, want nadat het land zijn onafhankelijkheid had bevochten, groeiden de religieuze tegenstellingen tussen de arminianen (remonstranten) en de gomaristen (contra-remonstranten) uit tot een politiek conflict dat ook de buitenlandse oriëntatie beïnvloedde.Ga naar eind5 Door de overwinning op het Spaanse absolutisme versterkten de standenstructuren zich. Om een belangrijke beslissing te kunnen nemen, was een eenparig besluit van de provincies noodzakelijk; er was een tekort aan middelen om tegengestelde meningen op te lossen of om de minderheid ertoe te dwingen zich aan de meerderheid aan te passen. De Nederlandse staat was niet in staat, zoals andere staten van die tijd, om de buitenlandse politiek tot een staatsrechtelijk monopolie te maken. Het was een staatsformatie die men oorspronkelijk niet als staat tot stand wilde brengen.Ga naar eind6 Nederland werd uit een lange (tientallen jaren durende) oorlog geboren, maar de vrede van 1648, die internationale juridische erkenning bracht, kon nog geen vrede en veiligheid garanderen. De omstandigheden in de Europese politiek van de grote mogendheden maakten stabiliteit t.o.v. het buitenland mogelijk en droegen bij tot de leidende rol van Holland en Zeeland, die het meest geïnteresseerd waren in de zeevaart, in de Europese financiën en handel. Dankzij deze gebeurtenissen was de Republiek een van de leidende machten van Europa in de tweede helft van de 17de eeuw. De periode tussen 1590-1670 was er een van Nederlandse economische expansie.Ga naar eind7 Vanwege de zwakke buitenlandse politiek van de omringende landen hoefde Nederland geen rekening te houden met het protectionistische, zakelijke beleid of met de expansieve, territoriale eisen van de buren Frankrijk en Spanje, dat nog steeds over de zuidelijke Nederlanden heerste en tegen elkaar oorlog voerden.Ga naar eind8 De Franse regering moest jarenlang ook nog een serieus binnenlands probleem onder ogen zien: de Fronde. De Fronde veroorzaakte een jarenlange crisis in het Franse absolutisme. Zelfs het hof moest uit Parijs wegvluchten. De opstandige provincies maakten zich los, de aristocraten recruteerden opnieuw eigen legers, de belastingen en een reeks slechte oogsten leidden | |
[pagina 13]
| |
tot sociale ontevredenheid en volksopstanden in het hele land. De Fronde veroorzaakte eigenlijk een burgeroorlog in Frankrijk.Ga naar eind9 Duitsland leed een groot verlies in de Dertigjarige Oorlog,Ga naar eind10 en werd na de Vrede van Munster een losse bond van zelfstandige staten.Ga naar eind11 Engeland was na een burgeroorlog en de terechtstelling van de koning bezig met de consolidatie en stabilisatie van de binnenlandse politiek.Ga naar eind12 Denemarken, de noordelijke buur van Nederland, voerde sinds de tweede helft van de 16de eeuw voortdurend oorlog tegen Zweden om de macht over de Oostzee te verkrijgen.Ga naar eind13 De buitenlandse politiek van de Verenigde Provincies werd in wezen bepaald door twee factoren: aan de ene kant de bescherming van territoriale zelfstandigheid en soevereiniteit en aan de andere kant de verzekering van de koloniale interesses en handelsbelangen, de verbetering en uitbreiding van de posities van de Republiek.Ga naar eind14 Deze twee factoren waren voor alle provincies niet van even groot belang. Terwijl de onafhankelijkheid en zelfstandigheid, die ze in de lange Tachtigjarige Oorlog bevochten, een gemeenschappelijke zaak van de provincies was, hadden enkel Holland en Zeeland belang bij zeevaart en handel. Vanwege de bijzondere structuur en de besluitvormende kracht van de Staten-Generaal probeerden beide provincies de overige provincies voor hun eigen belangen te winnen. Voor hen betekende de handelspolitiek de buitenlandse politiek van de Republiek. Deze twee provincies droegen de financiële lasten van de vrijheidsstrijd en konden daardoor bereiken dat de raadpensionaris van de provincie Holland op het terrein van buitenlandse zaken en handelspolitiek de leider van het hele land werd.Ga naar eind15 Toen in 1585 Antwerpen door de Spanjaarden werd bezet, blokkeerden de noordelijke provincies als antwoord hierop de Schelde. Deze stap diende de belangen van Amsterdam, omdat de gemeenschappelijke vloot van de provincies de toestand voor de concurrenten onmogelijk maakte. Om de noordelijke handelsbelangen te laten gelden, bestendigde de Republiek na 1585 de blokkade van Antwerpen, dat onder Spaanse bezetting was gebleven.Ga naar eind16 De politieke structuur van Nederland, die op de autonomie van staten was gebaseerd, en de vereiste dat alle provincies bij alle kwesties eenstemmig moeten beslissen, maakten de coördinatie van het buitenlandse beleid moeilijk. Er werd geen stadhouder benoemd die de krachten van alle zeven provincies bundelde en de eenheid kon vertegenwoordigen. Tijdens de oorlog tegen de Spanjaarden kon het huis van Oranje, als stadhouder van elke provincie, de provincies ertoe brengen de gemeenschappelijke belangen te behartigen.Ga naar eind17 Na de erkenning van de soevereiniteit | |
[pagina 14]
| |
besloot de provincie Holland, die zoals gezegd een groot deel van de uitgaven van de oorlog financierde, in de toekomst geen stadhouder te kiezen, maar de raadpensionaris de leiding te geven. Holland kon ook de andere provincies hiertoe overreden. Deze stap versterkte de zelfstandigheid van de provincies en droeg bij aan het tekort aan een werkelijk centrale macht. Maar ook in de buitenlandse politiek concentreerde men zich meer op de kwesties van handel en zeevaart, omdat de andere provincies, zonder de coördinerende rol van het stadhouderlijk hof, niet opgewassen waren tegen de provincie Holland.Ga naar eind18 In 1651 kondigde Engeland de Act of Navigation af, een wet om de Engelse handel te beschermen en de Nederlandse handel met politieke middelen te beperken.Ga naar eind19 Johan de Witt (1625-1672), de raadpensionaris van Holland, hield de handelsbelangen van Holland voor ogen, toen hij de buitenlandse politiek van de rijkste en invloedrijkste provincie bepaalde. Hierdoor bepaalde hij echter ook de buitenlandse politiek van de hele Republiek. Met zijn buitenlands beleid probeerde hij een alliantie van Frankrijk en Engeland tegen de Verenigde Provincies te voorkomen. Hij koos voor een evenwicht in de Europese politiek, om de Nederlandse belangen te kunnen beschermen. In dit opzicht was het voor Nederland bijzonder gunstig dat Frankrijk een oorlog voerde tegen Spanje, de Fronde in Frankrijk interne instabiliteit veroorzaakte en de terechtstelling van Karel I (1649) een coalitie tussen Parijs en Engeland onmogelijk maakte. Engeland stond o.a. vanwege zijn economische belangen vijandig tegenover Nederland, en probeerde de Nederlandse concurrentie op handelsgebied met politieke middelen terug te dringen. De regering van Cromwell vreesde dat met de ondersteuning van het huis van Oranje - dat familie van de Stuarts was (Karel I was schoonvader van prins Willem II) - het herstel van de Engelse monarchie zou beginnen.Ga naar eind20 Daarom wilde Cromwell dat het huis van Oranje in de toekomst geen leidende politieke of militaire rol meer zou krijgen in Nederland. De Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) leidde echter zelfs tot de versterking van het aantal aanhangers van het huis van Oranje, die tegelijk voorstanders van het stadhouderschap waren. De provincie Zeeland, op dat moment voorzitter van de Staten-Generaal, stelde op 28 juli 1653 voor om prins Willem III, zodra hij meerderjarig werd, te benoemen tot bevelhebber van de landstrijdkrachten en de vloot. De Act of Navigation, die aanvankelijk was afgekondigd met de bedoeling om de Nederlandse handel terug te dringen, zorgde ervoor dat vele producten moeilijk te verkrijgen waren en berokkende nu schade aan de Engelse economie.Ga naar eind21 | |
[pagina 15]
| |
26 augustus 1652. Slag bij Plymouth. Rechts op de voorgrond De Ruyter in gevecht met Ayscue. In de eerste Engelse oorlog (1652-54) hebben de Nederlanders zware verliezen geleden, toch is het De Ruyter gelukt in de slag bij Plymouth tegen de Engelse overmacht de overwinning te behalen.
De regering van Cromwell vreesde dat met de ondersteuning van het huis van Oranje - dat familie van de Stuarts was (Karel I was schoonvader van prins Willem II) - het herstel van de Engelse monarchie zou beginnen.Ga naar eind22 Daarom wilde Cromwell dat het huis van Oranje in de toekomst geen leidende politieke of militaire rol meer zou krijgen in Nederland. De Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) leidde echter zelfs tot de versterking van het aantal aanhangers van het huis van Oranje, die tegelijk voorstanders van het stadhouderschap waren. De provincie Zeeland, op dat moment voorzitter van de Staten-Generaal, stelde op 28 juli 1653 voor om prins Willem III, zodra hij meerderjarig werd, te benoemen tot bevelhebber van de landstrijdkrachten en de vloot. De Act of Navigation, die aanvankelijk was afgekondigd met de bedoeling om de Nederlandse handel terug te dringen, zorgde ervoor dat vele producten moeilijk te verkrijgen waren en berokkende nu schade aan de Engelse economie.Ga naar eind23 | |
[pagina 16]
| |
28 februari tot 2 maart 1653. Driedaagse zeeslag bij Portland. Nadat de Nederlanders eind 1652 bij Dungeness de Engelsen hadden verslagen, vielen de Engelsen de terugkerende Nederlandse vloot op de laatste dag van februari aan. De slag maakte aan beide kanten veel slachtoffers. Uiteindelijk is het admiraal Tromp gelukt de Engelsen terug te dringen.
Daarom stelde Cromwell voor de Act of Navigation op te geven, mits de Staten-Generaal van de Verenigde Provincies het besluit zouden nemen om nooit een prins van Oranje tot stadhouder of bevelhebber van het leger te benoemen. Dit voorstel was voor de meeste provincies onacceptabel, maar desondanks sloot Nederland onder deze voorwaarde vrede met Engeland in 1654. In een geheime overeenkomst (Acte van Seclusie) werd beloofd de politieke en militaire rol van het huis van Oranje te beperken. Holland legde de overeenkomst voor aan de Staten-Generaal en deze werd op 21 april 1654 aanvaard. De overeenkomst verzekerde een ongestoorde handel en hiermee werden onbetwistbaar de belangen van Holland gediend.Ga naar eind24 Tijdens de Frans-Spaanse oorlog gebeurde datgene waar Johan de Witt voor vreesde: voor Parijs kwam er verandering in de onoplosbare militaire situatie door een handelsovereenkomst met Engeland (1655) en een militair verbond met Engeland tegen de Spanjaarden (1657). In 1658 begon een Frans-Engelse militaire actie tegen Spanje. Het ingenomen Duinkerken werd door Mazarin aan de Engelse bondgenoten afgestaan en de Franse maarschalk Turenne bezette Vlaanderen. De oorlog eindigde in 1659 met de vrede van de Pyreneeën. Daardoor kwam een groot militair | |
[pagina 17]
| |
potentieel van Frankrijk vrij, terwijl tegelijkertijd geen sterke Spaanse militaire macht meer in de Spaanse Nederlanden gestationeerd was. Een Franse invasie tegen de Spaanse Nederlanden werd nu een reëel gevaar, waardoor Frankrijk een onmiddellijke buur van Nederland zou worden.Ga naar eind25 Vanwege deze situatie sloten de Staten-Generaal in 1662 een verdrag met Frankrijk, maar dit weerhield de Franse piraten er niet van om Nederlandse handelsschepen op de Middellandse Zee en aan de Atlantische kust aan te vallen. De Nederlandse vloot, onder leiding van admiraal De Ruyter, antwoordde hierop met tegenacties, wat de Frans-Nederlandse relatie ondanks de overeenkomst onder druk zette. De situatie werd nog moeilijker doordat Lodewijk XIV de invoerrechten verhoogde. Dit trof vooral de Nederlanders die met tussenhandel bezig waren. De zorgen over een toekomstige Franse aanval waren dus in Nederland in het geheel niet ongegrond.Ga naar eind26 In de jaren 1650 kwam het tot militaire conflicten, niet alleen tussen de Republiek en Engeland, maar ook tussen Nederland en Zweden, dat een leidende positie op de Oostzee beoogde. De handel op de Oostzee was voor Nederland van levensbelang: in de Zweedse en Russische havens voer al in 1600 53%, en 15 jaar later 67% van de schepen onder Nederlandse vlag.Ga naar eind27 In 1655 brak een oorlog tussen Polen en Zweden uit. De Deense koning Frederik III maakte hier gebruik van en viel Zweden aan, maar hij leed een nederlaag. In de Vrede van Roskilde (27 februari 1658) moest Denemarken afstand doen van het eiland Bornholm en van Scania (nu in Zuid-Zweden), dat toen tot Denemarken behoorde.Ga naar eind28 Nederland keek bezorgd toe hoe Zweden op de Oostzee het overwicht dreigde te krijgen en snelde daarom Denemarken te hulp. De Vrede van Kopenhagen (1660) bekrachtigde het Deens-Zweedse machtsevenwicht, dat voor Nederland, vanwege zijn handelsbelangen, uiterst belangrijk was.Ga naar eind29 In mei 1660, na de dood van Cromwell, werd Karel II die in die tijd bij de Oranjes, zijn verwanten, verbleef, teruggeroepen naar Engeland, waar hij de monarchie herstelde.Ga naar eind30 Het parlement behartigde natuurlijk de Engelse handelsbelangen. In december 1660 aanvaardde het Engelse parlement een nieuwe Act of Navigation. Als antwoord hierop werd de Acte van Seclusie ingetrokken, die de Oranjes belemmerde een hoger politiek of militair ambt te bekleden. | |
[pagina 18]
| |
P.C. van Soest: Vierdaagse Zeeslag (Nederlandse Scheepvaartmuseum Amsterdam)
Dit ging gepaard met het feit dat tussen de door de Engelsen ondersteunde handelsmaatschappijen en de Nederlandse West-Indische Compagnie steeds grotere conflicten ontstonden vanwege de rendabele handel in suiker en slaven. Daarom werd in 1663 een nieuwe protectionistische Act of Navigation aanvaard. In de lente van 1664 werden de meeste Nederlandse vestingen aan de West-Afrikaanse kust bezet en in mei van dat jaar volgde de bezetting van Nieuw Amsterdam (nu New York) door de Engelse vloot. Nederland stuurde admiraal Michiel de Ruyter vanuit de Middellandse Zee naar de Afrikaanse kust, waar hij vele bruggenhoofden wist in te nemen. Londen reageerde in januari 1665 met een embargo op de Nederlandse schepen in de Engelse havens. Hiermee begon de jure de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667). Engeland leed meerdere nederlagen op zee, de Nederlanders voeren de monding van de Theems binnen en vernietigden een aantal belangrijke oorlogsschepen. Londen werd in 1666 getroffen door een rampzalige brand die de staatskas enorm belastte, maar ook Nederland leed nederlagen. De machtsverhoudingen bleven in evenwicht, geen van de partijen kon de andere verslaan. Frankrijk maakte een einde aan de gevechten, toen het zich in 1667 op zijn erfenis beriep en de Zuidelijke Nederlanden en de Franche Comte aanviel.Ga naar eind31 De Franse expansie verontrustte zowel Londen als Den Haag. De Amsterdamse scheepsei- | |
[pagina 19]
| |
genaren en handelaren vreesden dat de Fransen Antwerpen in zouden nemen en de monding van de Schelde voor zeevaart zouden openen, zodat de oude rivaal weer zou herleven. In juni 1667 sloten Engeland en Nederland vrede in Breda en werd het zogenaamde Eeuwig Edict aangenomen. Hiermee schafte Holland het stadhouderschap af en werd in de andere gewesten het kapitein-admiraal-generaalschap onverenigbaar verklaard met het stadhouderschap. Dit betekende een politieke isolatie van de Oranjes.Ga naar eind32 Om de status-quo te bewaren, werd in januari 1668 door de Verenigde Provincies, Engeland en Zweden de ‘Haagse Triple Alliantie’ gevormd, wat Frankrijk ertoe aanspoorde om nog in datzelfde jaar in Aken met Spanje vrede te sluiten.Ga naar eind33 Lodewijk XIV trok zijn troepen uit Vlaanderen en de Franche Comte terug, al bleven 12 Vlaamse vestingen nog verder bezet als bruggenhoofd. De vrede van Aken betekende eigenlijk slechts een wapenstilstand, want de Haagse Triple Alliantie bleek ontoereikend om de latere Franse expansie te stoppen. Zweden lag te ver van Nederland waardoor het bij gevaar zijn hulp niet kon aanbieden; verder stimuleerden zijn machtspositie op de Oostzee en zijn handelsbelangen een verbond met Nederland niet. Engeland was vanwege twee onbesliste oorlogen en de handelstegenstellingen met Nederland eveneens een onbetrouwbare bondgenoot.Ga naar eind34 Parijs wist dit heel goed en begon geheime onderhandelingen met Londen om de Triple Alliantie uiteen te laten vallen. Om de scheepvaarts- en handelshegemonie van de Republiek te doorbreken werd op 1 juni 1670 in Dover een verdrag gesloten tussen Engeland en Frankrijk. Het verdrag bevatte de geheime overeenkomst, dat Lodewijk XIV aan de Engelse koning Karel II een groot bedrag beschikbaar zou stellen, als deze op het juiste moment tot het katholieke geloof zou overgaan. Nog in hetzelfde jaar bezetten Franse troepen Lotharingen, waardoor een belangrijke doorgang ontstond tussen Vlaanderen en Franche Comte, die beide onder Spaans bestuur stonden. Frankrijk sloot een verdrag met Zweden (1672), met de aartsbisschop van Keulen, de bisschop van Munster, Beieren en Hannover. Liselotte, de jongere zuster van de keurvorst van de Palts, werd de vrouw van de jongere broer van Lodewijk XIV, de hertog van Orléans. Al deze gebeurtenissen behoorden tot de voorbereiding van een oorlog tegen Nederland.Ga naar eind35 Begin juni 1672 begonnen Franse troepen Nederlandse vestingen langs de oever van de Rijn te bestormen, een week later staken zij de Rijn over. De Nederlandse vloot onder leiding van De Ruyter kon op 7 juni, aan de kust van Norfolk, de verenigde Frans-Engelse vloot overwinnen en daardoor de dreiging op zee voorlopig afwenden. Ondanks de degelijke diplomatieke voorberei- | |
[pagina 20]
| |
ding en het grote, goed bewapende leger, bleek Frankrijk na de snelle opmars toch niet succesvol in Nederland. De oorzaak hiervan was niet dat de Nederlanders de sluizen openden en het land onder water zetten (wat de mobiliteit van het Franse leger stellig moeilijker maakte, maar niet verhinderde), maar twee politieke gebeurtenissen. De ene was de verandering in de Nederlandse binnenlandse politiek: in Den Haag braken rellen uit (20 augustus 1672), die het bestuur van de patriciërs omverwierpen, waardoor Willem III, prins van Oranje, stadhouder werd. Hij nam het bestuur van de landstrijdkrachten over en begon met de organisatie van de verdediging. De resultaten hiervan werden snel zichtbaar: in het volgende jaar konden de Nederlandse troepen Naarden opnieuw bezetten. In januari 1674 werd het stadhouderschap in Holland in de mannelijke lijn erfelijk verklaard. Hiermee kwam Willem III sterker uit de oorlog dan elk van zijn voorgangers. Zijn vaste positie gebruikte hij om tegelijk het leger uit te breiden. Hij besteedde vijf keer zo veel aan militaire uitgaven als de gemiddelde jaarlijkse begroting van de Staten-Generaal, waardoor hij krediet moest opnemen. De andere, essentiële politieke oorzaak was een buitenlandse. Engeland maakte zich zorgen over de nederlagen die het dankzij de door Willem III versterkte Nederlandse vloot onder leiding van De Ruyter had geleden, en ook over de Franse opmars. Engeland beëindigde daarom in 1674 de Derde Engelse Oorlog.Ga naar eind36 In 1672 vocht Nederland alleen tegen Frankrijk, een jaar later werd het door de Oostenrijkse Habsburgers, Spanje en Lotharingen ondersteund. In 1674-1675 sloten ook Denemarken en Brandenburg zich bij de anti-Franse coalitie aan; Duitsland verklaarde zelfs de rijksoorlog aan Lodewijk XIV om de statusquo te beschermen. Hoewel Parijs eind 1674 Zweden aanspoorde Brandenburg aan te vallen, leed het een nederlaag naast Fehrbellin in juni 1675. Daarom moest Frankrijk inzien dat het in deze situatie Nederland niet zou kunnen verslaan. Door Engelse bemiddeling begon het in 1677 in Nijmegen vredesonderhandelingen met zijn vijanden en in 1678 sloot het met elk van hen vredesverdragen. Het Frans-Nederlandse vredesverdrag garandeerde de territoriale integriteit van de Republiek en Parijs trok de beschermende invoerrechten uit 1667 in. Spanje betaalde een grote prijs voor de vrede: Frankrijk kreeg Franche Comte en 13 vestingen in de Spaanse Nederlanden langs de grens. Frankrijk kreeg verder strategisch belangrijke vestingen van Lotharingen, Freiburg en Hüningen, waardoor Lodewijk XIV veel betere militaire posities kreeg voor een oorlog tegen Nederland dan in 1672.Ga naar eind37 Het andere oorlogsgebied tussen 1672 en 1678 was de Oostzee, waar de Deens-Nederlandse vloot in 1676 bij de eilanden | |
[pagina 21]
| |
Öland en Langeland en in de golf van Köge (1677) de Zweedse vloot overwon, die aan de kant van Frankrijk vocht.Ga naar eind38 De vrede van Nijmegen in 1678 maakte een eind aan de oorlog, maar betekende eigenlijk geen oplossing. Nederland vreesde verder voor de oplevende expansieve Franse politiek, en niet zonder reden. Reden tot ongerustheid was er vanwege de zogenaamde reünie-kamers, die Lodewijk XIV in 1679 opstelde, met de bedoeling om een rechtsgrond te creëren voor het terugkrijgen van Duitse gebieden die ooit tot de Franse kroon hadden behoord. In 1681 bezetten Franse troepen Straatsburg en ook andere territoria. In 1682 werd in Laxenburg een anti-Frans verbond tussen de keizer en de rijksvorsten gesloten, en in het daaropvolgende jaar sloot het Duitse Rijk met Nederland, Spanje en Zweden een coalitie. Een nieuwe Europese oorlog dreigde te beginnen, maar de aanval op Wenen door de Franse bondgenoot het Ottomaanse Rijk, schoof dit voorlopig op de lange baan, omdat de Habsburgers op Hongaars grondgebied oorlog voerden. Lodewijk XIV maakte gebruik van deze gunstige situatie en viel Luxemburg binnen, zodat keizer Leopold in 1684 de verbonden moest erkennen.Ga naar eind39 In 1685 herriep Lodewijk XIV het edict van Nantes (1587), wat nieuwe complicaties veroorzaakte. De vanuit Frankrijk naar protestantse landen vertrekkende Hugenoten zorgden voor nieuwe tegenstellingen. In twee jaar tijd (1685/86) verlieten meer dan 100.000 mensen Frankrijk, hun aantal liep op tot 200.000 rond 1700.Ga naar eind40 In Nederland vonden 35.000 hugenoten een toevlucht, maar ook Engeland en Brandenburg vormden voor velen van hen een toevluchtsoord. Derhalve werd de geloofssolidariteit en het anti-Franse gevoel onder de protestantse landen versterkt. In 1685 vernieuwde Brandenburg zijn verbond met Nederland, waar Zweden (een bondgenoot van Frankrijk) en ook keizer Leopold mee akkoord gingen. In Engeland liepen de politieke spanningen op door de binnenstromende Franse protestantse vluchtelingen maar ook doordat de katholieke Jacobus II de troon besteeg. Die kreeg namelijk net als Karel II, vanuit Parijs politieke ondersteuning voor de rekatholisatie van het land.Ga naar eind41 In Nederland maakte men zich zorgen over deze gebeurtenissen in Engeland; men vreesde voor een militair verbond tussen Engeland en Frankrijk, net als in 1672. In 1687 voerde Lodewijk XIV opnieuw de invoerrechten van 1667 in, die de Nederlandse handel zwaar troffen. Dit betekende tegelijk een schending van de vrede van Nijmegen, waardoor de kans op een toekomstige oorlog reëel werd. In 1688 riep Jacobus II de Engelse en Schotse regimenten die aan de Republiek verhuurd werden terug, wat in | |
[pagina 22]
| |
Den Haag als de eerste stap naar een Engels-Franse coalitie werd beschouwd. Om dit gevaar af te kunnen wenden, gaf stadhouder Willem III gehoor aan de uitnodiging van het Engelse parlement. Hij trad met zijn vrouw Mary Stuart als troonpretendent op en begon een vloot en een leger op te stellen om het Kanaal over te steken. Om de kosten te kunnen dragen, nam hij krediet op op de Amsterdamse kredietmarkt. Van zijn plannen bracht hij de Staten-Generaal pas in september 1688 op de hoogte, waar hij wees op het gevaar van een mogelijke Frans-Engelse coalitie en de Franse invoerrechten, die de Nederlandse handel grote schade konden toebrengen. Omdat Lodewijk XIV voor alle Nederlandse schepen in Franse havens een embargo instelde, ondersteunden alle rijke Nederlandse handelssteden, o.a. Amsterdam, de plannen van Willem III.Ga naar eind42 Hoewel een deel van het Engelse parlement hem voor de Engelse troon had uitgenodigd, ging aan de operatie propaganda vooraf om te beletten dat zijn komst naar Engeland als een invasie geïnterpreteerd zou worden. In Engeland werden 60.000 vlugschriften verspreid om uit te leggen waarom de vreemde troepen in Engeland arriveerden, iets wat sinds 1066 niet meer was gebeurd. Willem van Oranje kwam op 15 november 1688 aan in Zuidwest-Engeland met 500 schepen en een leger van 20.000 man. De koningsgezinde troepen boden nauwelijks tegenstand. Nadat de zogenaamde Rechtenverklaring, die de constitutionele inrichting van de staat garandeerde, was ondertekend, werd hij in april 1689 tot koning van Engeland gekroond. Ierland bleef in handen van Jacobus, Willem kon hem pas in 1690 bij de rivier de Boyne, ten noorden van Dublin, overwinnen.Ga naar eind43 Frankrijk verklaarde Nederland de oorlog, want Willem had Jacobus II onttroond, maar moest zich eerst bezighouden met de anti-Franse Augsburgse Liga. Deze liga kwam als volgt tot stand. In 1685 overleed de laatste keurvorst van de Palts uit het Simmern-huis. Hij werd door de katholieke Filips Willem uit het Neuburg-huis opgevolgd. Omwille van Liselotte, de schoonzuster van Lodewijk XIV, stelde hij prijs op de Palts, een van de keurvorstendommen van het keizerrijk, en stuurde er troepen naartoe. Als antwoord op de Franse machtaspiraties brachten de keizer en talrijke rijksvorsten op 9 juli 1686 de Augsburgse Liga tot stand.Ga naar eind44 In die tijd nam het aanzien en de importantie van Wenen toe, want nadat het de Turken had kunnen verslaan, begon het met tegenaanvallen. Het won in Boeda (1686), in Mohács (1687) en in 1688 kon het Nándorfehérvár opnieuw bezetten. Binnen vijf jaar verjoegen de Habsburgers de Turken uit het grootste deel van Hongarije.Ga naar eind45 Lodewijk XIV besloot zijn politieke ei- | |
[pagina 23]
| |
sen te formuleren voordat de Turken nog zwakker werden en de troepen door de keizer aan de monding van de Donau zouden worden verslagen. Hij wilde zijn eigen kandidaat laten erkennen als aartsbisschop van Keulen (en keurvorst), verder verlangde hij van de keizer het erkennen van de verbonden. Toen Leopold tot geen van beide bereid was, begon er een nieuwe oorlog, waarin, met dank aan de inspanningen van stadhouder-koning Willem III, een nieuwe Europese coalitie tegen Frankrijk gevormd werd. De Habsburgers, het Duitse keizerrijk, Nederland, Engeland, Zweden, Spanje en Savoye wilden de situatie en het evenwicht van de vrede in Munster en de Pyreneeën herstellen.Ga naar eind46 De oorlog van de Augsburgse Liga (of de successieoorlog van de Palts) begon in 1688, en was het eerste deel van een tot 1714 durende oorlog, de zogenoemde Spaanse successieoorlog.Ga naar eind47 Omdat de machtsverhoudingen in evenwicht waren, duurde de strijd tot 1697, bijna een decennium lang, waardoor de staatskassen aanzienlijk werden belast.Ga naar eind48 De oorlog eindigde met algemene uitputting. Na lange onderhandelingen werd in september 1697 de Vrede van Rijswijk gesloten, die besliste dat de status-quo van voor de oorlog hersteld moest worden. Lodewijk XIV zag af van verdere ondersteuning van Jacobus II en erkende Willem III als koning van Engeland. Ook herstelde hij de omvang van de invoerrechten die in de Vrede van Nijmegen waren vastgelegd. Deze stap diende de Nederlandse handelsbelangen. Verder mocht hij troepen in Zuid-Nederlandse steden en vestingen stationeren, om de grenzen van de Zuidelijke Nederlanden te beschermen. Frankrijk gaf gebieden terug die het had bezet, deed afstand van Catalonië, Casale, Nizza, Pinerolo en de nieuwe Amerikaanse veroveringen (de golf van Hudson, Newfoundland). Daarnaast hield het niet langer vast aan de persoon van de erfgenaam van de Palts en aan die van de aartsbisschop van Keulen. De coalitie die door Willem van Oranje gevormd was, kon de Franse hegemonie een halt toeroepen, maar niet op grond van de vrede van 1648 of 1659. De Vrede van Rijswijk (1697) behandelde belangrijke kwesties als de Spaanse successie niet. Een nieuwe oorlog was dus te verwachten en de anti-Franse Engels-Nederlandse alliantie (onafhankelijk van de persoon van Willem van Oranje) en de Augsburgse Liga bleven bestaan.Ga naar eind49 De Spaanse koning Karel II benoemde in zijn testament Filips van Anjou, de kleinzoon van Lodewijk XIV, tot zijn erfgenaam. In naam van zijn kleinzoon viel de Franse koning de Spaans-Nederlandse vestingen binnen en verdreef het Nederlandse garnizoen. Om de positie van de Oranjes te verzwakken, erkende hij de troonpretendent Jacobus Stuart als koning van Engeland. Door de Franse Compagnie van Guinea verwierp hij het mono- | |
[pagina 24]
| |
polie op de slavenhandel van de Spaanse kolonies in Amerika, wat de Engelse en Nederlandse handelsbelangen schond. Hij verzekerde Franse kooplui van exclusieve handelsconcessies in de Spaanse kolonies. Engeland en Nederland waren bereid, vanwege de Franse machtsambities die de status-quo en hun handelsbelangen bedreigden, om samen met de Habsburgers, die ontevreden waren n.a.v. de Spaanse successie, een nieuwe oorlog te beginnen. Op 4 september 1701 kwam het laatste grote diplomatieke werk van Willem III tot stand, de Oostenrijks-Engels-Nederlandse ‘Haagse Alliantie’. Ook Portugal, Savoye en enkele rijksvorstendommen (Hannover, Brandenburg) sloten zich hierbij aan.Ga naar eind50 Nederland nam meer dan een decennium lang op een offensieve wijze aan de Spaanse successieoorlog deel, maar na de vrede van Munster ging zijn rol als grote mogendheid verloren; de oorlogen en de uitgaven gingen zijn kracht te boven. Nederland, dat 1,8 miljoen inwoners had in 1710, had een leger van 130.000 soldaten, terwijl dat er twintig jaar eerder slechts 73.000 waren geweest. Frankrijk, dat 19 miljoen inwoners had, beschikte tijdens de Spaanse successieoorlog over een leger van 400.000 soldaten. De Republiek werd dus veel meer met uitgaven belast dan Frankrijk.Ga naar eind51 Ook de handelsbelangen op de Oostzee vergden veel krachten van Nederland. Het moest gelijktijdig met de Spaanse successieoorlog ook deelnemen aan de Noorderoorlog (1700-1721). Engeland en Nederland ondersteunden Zweden, dat door een Saksisch-Pools-Russisch-Deense coalitie werd bedreigd; hun gemeenschappelijke vloot drong de Deense oorlogsschepen terug naar de haven van Kopenhagen, en in de herfst voer men naar Riga, om die stad te helpen zich te verdedigen tegen de Saksisch-Poolse troepen.Ga naar eind52 Een oorlog tegen Frankrijk was tot de dood van keizer Jozef I (1711) de belangrijkste bedreiging voor Nederland. Vanaf dat moment werd het gevaar reëel dat de Spaanse en Habsburgse gebieden zich zouden verenigen, waardoor in plaats van een Franse hegemonie een Habsburgse hegemonie zou ontstaan. Daarom begonnen er in het jaar daarop in Utrecht Engels-Nederlands-Franse vredesonderhandelingen. Het Habsburgse Rijk begon alleen oorlog te voeren tegen Lodewijk XIV. Op grond van de Vrede van Utrecht (11 april 1713) kreeg Nederland een reeks van Zuid-Nederlandse vestingen en mocht het de monding van de Schelde gesloten houden, waardoor Antwerpen geen concurrentie voor Amsterdam betekende. Vanaf 1672 voerde Nederland bijna 40 jaar lang met kortere of langere onderbrekingen oorlog tegen Frankrijk. Deze oorlog ging zijn krachten ver boven; waardoor het zijn status als grote mogendheid verloor. Het werd nu slechts een bondgenoot van Engeland, | |
[pagina 25]
| |
maar was wel verzekerd van zijn veiligheid, waarvoor het zo lang had moeten vechten.Ga naar eind53 In het Nederlands vertaald door Réka Bozzay |
|