Domahidai is toch niet voor altijd verdwenen in Parijs. De tweede bron is de genoemde krant zelf. In april 1927 publiceerde hij verschillende keren in het dagblad. Het waren kleine feuilletons over het leven in Nederlands-Indië, dat voor de Hongaren van toen een exotisch, maar helemaal onbekend gebied van de wereld was.
Zijn eerste artikel is op 10 april verschenen. In de inleiding wordt o.a. vermeld dat hij een landeigenaar uit de provincie Szatmár is en dat hij een ‘boeiend’ boek heeft geschreven over zijn vijfjarige ervaring in Nederlands-Indië, waarvan nu verschillende delen voor de lezers van het dagblad gepubliceerd worden. De titel van deze eerste aflevering was ‘Esküvőn az asahani szultánnal’ (‘Op bruiloftsfeest bij de sultan van Asahan’.)
De tweede aflevering (12 april 1927) zet hetzelfde verhaal voort: ‘Rizskásaszemeket és virágokat szór a násznép a koronás fiatal pár ölébe. Esküvőn az asasháni szultánnál’. (‘Bruiloftsgasten strooien rijst en bloemen in de schoot van het jonge kroonpaar. Op bruiloftsfeest bij de sultan van Asahan.’).
Vijf dagen later kon men de derde aflevering lezen die in onze bundel in Nederlandse vertaling verschijnt: ‘Hogyan teremthet fehér ember egzisztenciát Holland-Indiában?’ (‘Hoe kan een blanke een bestaan opbouwen in Nederlands-Indië?’). Het laatste stukje (21 april 1927) gaat over het ook nu nog gevoelige thema van de euthanasie en heeft de titel ‘Szülőgyilkosság hálából’. ‘Moord op de ouders uit dankbaarheid’. In deze afsluitende aflevering beschrijft Domahidai een traditie van de batakken volgens welke de zoons hun bejaarde vaders uit dankbaarheid moeten vermoorden zodat zijn geest allerlei ongeluk ver van het huis houdt.
Noch het in de krant vermelde boek noch andere geschriften van Domahidai zijn bekend. De vertaling van Márta Kántor-Faragó wil niet alleen de ervaringen van Domahidai in de ‘vreemde wereld’ in het Nederlands weergeven, maar de geïnteresseerde lezers ook tot verder onderzoek motiveren.