Acta Neerlandica 2
(2002)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
Cor van BreeGa naar eind1
| |||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||
behoren tot het domein van de inhoudswoorden (het lexicon) en tot dat van de lexicale fonologie, d.w.z. de fonologische structuur van de woorden.Ga naar eind3 Bij het lexicon moeten we primair aan woordverschillen denken, b.v. het verschil tussen noordoostelijk siepel en standaardnederlands ui. Van subtiele betekenisverschillen, b.v. tussen drents bestoan (dat ook ‘aard, karakter’ kan betekenen) en standaardnederlands bestaan (dat dat niet kan betekenen), is de taalgebruiker zich aanmerkelijk minder bewust. Dergelijke subtiele betekenismogelijkheden moeten eerder als stabiel worden beschouwd. De morfologie neemt een tussenpositie in: ze bestaat voor een deel uit regels en is daardoor verwant met de syntaxis maar ze bestaat voor een deel ook uit lexicale elementen (affixen, uitgangen) en is daardoor verwant met het lexicon. Bij vorig onderzoek is gebleken dat de morfologie van de zwakke en daardoor niet opvallende syllabe stabieler is dan de morfologie van de sterke en daardoor juist wél opvallende syllabe.Ga naar eind4 Een substraat zal dus eerder door fonetische en syntactische dan door lexicale eigenaardigheden gekenmerkt zijn (met dus een tussenpositie voor de morfologie).Ga naar eind5 Overigens moeten we ook met het sociale aspect rekening houden: niet altijd weet een vorm van T2 met substraatinvloed zich te handhaven. Of dat lukt hangt af van verschillende factoren: de mate van prestige van T2, de noodzaak om T2 goed aan te leren, de loyaliteit tegenover T1 en de T1-gemeenschap, de numerieke verhouding tussen de sprekers met en zonder substraat. Bij het lexicon en de lexicale fonologie moeten we echter een uitzondering maken voor woorden met een bepaalde gebruikssfeer. In Van Bree 2000 heb ik voorgesteld tussen de centrale en de perifere woordenschat een tussencategorie te onderscheiden die ik als secundaire woordenschat heb aangeduid (de centrale zouden we ook als de primaire en de perifere als de tertiaire woordenschat kunnen aanduiden). Nu is het niet zo gemakkelijk deze delen van de woordenschat af te bakenen (er zijn nl. geen scherpe grenzen) maar aanduidenderwijs kunnen in ieder geval de volgende groepen woorden tot de secundaire woordenschat worden gerekend: woorden voor de ‘micronatuur’, benamingen b.v. voor kleine diertjes en plantjes, woorden die typerend zijn voor de huiselijke sfeer, b.v. voor kinderspelen, woorden met een speciale gevoelslading, woorden voor de plaatselijke toponymie en woorden uit de oude agrarische sfeer. Het zijn woorden die voorzover ze überhaupt frequent zijn, door een typisch locále frequentie worden gekenmerkt. Vergelijk in dit verband het Midslands (op Terschelling) dat als Hollands met een fries substraat moet worden begrepen (zie Heeroma 1934 en Knop 1934): het, frequente, woord voor ‘kar’ is in dat dialect hollands terwijl de, minder frequente, benamingen voor de onderdelen van de kar | |||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||
fries zijn. Laatstgenoemde benamingen kunnen, al zijn ze moeilijk in een van de boven genoemde categorieën in te delen, tot de secundaire woordenschat gerekend worden. Over het algemeen valt er bij de secundaire woordenschat een grote wisseling en variatie te constateren. Het betreft ook woorden die niet zo snel van andere groepen of uit andere streken worden overgenomen maar die wél gemakkelijk uit een substraat afkomstig kunnen zijn.Ga naar eind6 We zullen hieronder zien dat de secundaire woordenschat bij de vaststelling van een fries substraat in Drente een belangrijke rol kan spelen.Ga naar eind7 Als het drentse dialect inderdaad een fries substraat heeft, dan zullen we eventuele friese elementen dus vooral in de stabiele en niet in de instabiele domeinen terugvinden en omgekeerd de nedersaksische elementen meer in de instabiele dan in de stabiele domeinen. Met behulp van reeds bestaande bronnen en van een reeks interviews heb ik geprobeerd deze hypothesen te toetsen. Ik heb hierover reeds verslag uitgebracht in Van Bree 2000a en Van Bree 2002. Het beeld dat uit mijn onderzoek tot dusver tevoorschijn is gekomen, is niet altijd even duidelijk. De morfologie geeft zeer weinig aanwijzingen voor een fries substraat terwijl de syntaxis op zichzelf sterke aanwijzingen geeft. Kijken we echter over de grens, dan worden die heel wat zwakker. De drentse (en friese) syntaxis vinden we namelijk zeer verspreid ook in het nederduitse gebied terug, en het lijkt erg onwaarschijnlijk dat we voor zo'n uitgestrekt gebied een fries substraat mogen aannemen.Ga naar eind8 Over de ‘uitspraak’ valt op dit moment door gebrek aan gegevens weinig te zeggen. Wat het lexicon en de lexicale fonologie betreft: die zijn overwegend nedersaksisch maar er komen behalve subtiele betekenissen ook woorden voor die van friese oorsprong lijken te zijn. Voor een belangrijk deel behoren die tot de hierboven omschreven secundaire woordenschat. Op grond van deze woorden zouden we dan toch een zij het niet al te sterk fries substraat kunnen aannemen. De bedoeling van deze bijdrage is de drentse woordenschat (lexicon en lexicale fonologie) aan een nadere analyse te onderwerpen om op die manier een eventueel fries substraat van een steviger basis te voorzien. Zoals boven gezegd is, zijn we daarbij op de inhoudswoorden gericht. En bij de inhoudswoorden zal het vooral de secundaire woordenschat zijn die onze aandacht zal vragen.Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||
2 Methode van onderzoekBij de toetsing van de hypothesen vormen die drentse elementen die duidelijk van de friese verschillen, uiteraard geen probleem: deze kunnen moeilijk aan een fries substraat worden toegeschreven. Een probleem vormen wél die drentse elementen die met de friese overeenkomen. Om te beginnen is het daarbij de vraag of deze elementen misschien ook in het (oudere) Engels voorkwamen of -komen en/of in de zuidhollandse, zeeuwse en vlaamse kustgebieden. Is dat het geval, dan kunnen we beter van ingweoonse elementen spreken (vergelijk Weijnen 1984, 99). Een voorbeeld daarvan is big(ge), dat als ingweonisme zelfs in de standaardtaal is doorgedrongen. Met het oog op deze mogelijkheid heb ik ook steeds gekeken of ik het woord in kwestie in het Zeeuws kon terugvinden. Vervolgens is het de vraag of de elementen in kwestie misschien niet alleen in Drente maar ook in Overijssel (Salland en Twente), de Achterhoek en/of het aangrenzende deel van Duitsland (Land van Osnabrück, Westfalen) worden aangetroffen. De kans dat ze uit een fries substraat afkomstig zijn, wordt dan wel erg klein. Om die reden heb ik ook steeds naar het Sallands, Twents, Achterhoeks en Westfaals/Osnabrücks gekeken. Voor alle zekerheid heb ik dan ook nog een blik geworpen op het Noordbrabants en het Limburgs. Een voorbeeld van een woord met een te ruime verspreiding is gronings vrensken of vrinsken ‘hinneken’ (fries wrinz(g)je), dat we in heel Drente in allerlei varianten terugvinden: frèènskern, frenzen, frönsken enz. maar dat we ook in het Achterhoeks: vrèènsken ‘briesen van paarden’, en in het Twents: vrèènschen ‘hinneken’ aantreffen. We vinden het trouwens ook in het Middelnederlands: wrenschen, en in het Middelhoogduits en het Deens, resp. als renschen en vrinske (Weijnen 1996). Voor pong ‘zak met koren of meel’ (fries pong) heb ik geen overeenkomende woorden in het Twents of het Achterhoeks aangetroffen, wél echter in het Osnabrücks: punge ‘kleine zak met tarwe’ (zie voor dit woord verder Weijnen 1996). Overeenkomsten van het Drents met het Fries én het Gronings en/of het Noord-Hollands vormen geen probleem omdat we immers voor de beide laatstgenoemde taalvariëteiten zeker wel van een fries substraat mogen uitgaan. Misschien mogen we daarvan ook nog uitgaan voor de Stellingwerven en de aangrenzende kusten van de oude Zuiderzee (de kop van Overijssel en de Noordwest-Veluwe). Ook overeenkomsten met de dialecten van deze gebieden heb ik dus niet als een probleem beschouwd.Ga naar eind10 De volgende bronnen heb ik regelmatig geraadpleegd: voor het Drents vooral Kocks 1996-1997 (zie ook Kocks 2000), voor het Twents Wanink | |||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
1948, Dijkhuis 1981 en Schönfeld Wichers 1979 en 1983, voor het Winterswijks Deunk 1982, voor het Deventers Draaijer 1936, voor het Sallands Werkgroep Dialekt Raalte 1995, voor het Gronings Ter Laan 1974, voor het Zeeuws Ghijsen 1974, voor het Osnabrücks/Westfaals Klöntrup 1982-1984Ga naar eind11, voor het Noordbrabants De Bont 1958-1960 en Hoppenbrouwers 1996, voor het Limburgs Kats 1985 en ten slotte het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) (om de regionale vermeldingen die erin voorkomen) en het Middelnederlandsch Handwoordenboek (Mnl. Hdw.). Het WNT bleek belangrijke informatie op te leveren: van bepaalde woorden die ik eerst als typisch noordelijk beschouwde (b.v. pla(a)s ‘koekje’), bleek dat ze een veel ruimere verspreiding kenden.Ga naar eind12 | |||||||||||||||||||
3 Het lexiconHet lexicon maakt een overwegend nedersaksische indruk. Typisch friese woorden als bern ‘kind’, famke ‘meisje’, heit ‘vader’, holle ‘hoofd’, kaai ‘sleutel’ ontbreken in het Drents, omgekeerd ontbreken in het Fries betuun ‘schaars’, knaster(d) o.a. ‘erg zure of bittere vrucht’, stevel ‘laars’, wicht ‘meisje’. Woorden voor ‘kind’, ‘meisje’, ‘vader’, ‘hoofd’ behoren duidelijk tot de centrale of primaire woordenschat. Voorzover deze in het Fries afwijkend is van het Nederlands, staat het Drents praktisch altijd aan de nederlandse kant. Wél vinden we in het Drents knibbel (naast knie) en mem (nu verouderd, naast moe enz.) en ook kan drents rennen evenals het friese rinne o.a. ook voor ‘gewoon lopen’ gebruikt worden. Hoewel de totaalindruk is dat de drentse woordenschat nedersaksisch is, ben ik ben toch op zoek gegaan naar woorden of woordbetekenissen die uit een fries substraat kunnen stammen. Ik ben hiervoor uitgegaan van de friese woorden die door Schönfeld (1947) voor het Gronings, door Weijnen (1984) voor het Noord-Hollands en door Wilkeshuis (1943) voor het Stadsfries worden genoemd. Verder ben ik uitgegaan van de woorden uit Picardt zoals die op blz. 161-164 bij Naarding (1948) vermeld staan.Ga naar eind13 Ik geef hieronder een overzicht van de woorden of woordbetekenissen die ik op het spoor ben gekomen.Ga naar eind14 Ik geef telkens het drentse woord (in slechts één variant) met daarbij de drentse betekenis in kwestie en het corresponderende woord in het Gronings (gron.) en het Fries. Misschien ten overvloede merk ik op dat we in sommige gevallen het woord ook elders kunnen aantreffen: het heeft dan echter niet de typisch noordelijke betekenis. Omdat woorden (tot welk deel van de woordenschat ze ook | |||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||
behoren) nogal beweeglijk en veranderlijk zijn, zie ik af van een nadere geografische differentiatie binnen Drente. Dat de verspreiding binnen Drente per woord heel verschillend kan zijn, wordt duidelijk uit de informatie die hierover gegeven wordt in Kocks 1996-1997. Het overzicht ziet er als volgt uit: bat ‘bruggetje’ (gron. badde, fries barte),Ga naar eind15 bestaan ‘karakter’ (gron. bestaan, fries bestaan), buus ‘zak in kledingstuk’ (gron. buus, fries bûse), fiekn ‘met een stomp mes of op een ruwe manier snijden’ (gron. fries fykje), gaaps ‘waar men gemakkelijk naar binnen kan kijken’ (gron. gaps, fries gapsk), giesln ‘in vliegende vaart gaan’ (gron. giezeln, fries giselje),Ga naar eind16 op glee ‘aan de gang’ (gron. aan glee, fries op gleed),Ga naar eind17 glop ‘opening’ (gron. fries glop), (oald) hiender ‘paard’ (met een verachtelijke bijklank) (gron. (òld) hiender, fries hynder), inpannig ‘in het midden lager dan de randen’ (niet bij Kocks, fries ynpannich), jachtweide ‘gelagkamer’ (gron. fries jachtweide), klotse ‘baret’ (fries klots), knapperd ‘een oude krachteloze man’ (gron. knapperd, fries knapskrinkel o.a. ‘oudere, magere vrek’),Ga naar eind18 knibbel ‘knie’ (gron. knibbels, fries knibbel), larrig ‘loom, lusteloos’ (gron. lareg, fries lardich), neiweek ‘volgende week’ (gron. nijweek, fries nijewike), nuver o.a. ‘zonderling, raar, niet goed wijs’ (gron. fries nuver), paandtie ‘schoteltje’ (fries pantsje), protte ‘grote hoeveelheid’ (fries protte), ree ‘oprijweg’ b.v. naar boerderij (gron. reed, fries reed), reive ‘gereedschap, boerenvoortvaring’ (gron. raive, fries reau), roegeln ‘in grote hoeveelheden vallen’ (gron. roegeln, fries rûgelje ‘chaotisch vallen’), schrippn ‘haastig en hard werken’ (gron. schrippn, fries skrippe), sloeg ‘lusteloos, suffig’ (gron. sloeg, fries slûch), smots ‘appelmoes’ (gron. fries smots), snoesterig ‘smerig’ (gron. snuusterch, fries snústerich), sprutter ‘spreeuw’ (gron. sprotter, contaminatie van gron. sproa en fries protter), streek ‘straat, buurt’ (gron. fries streek), stroffeln ‘strompelen, struikelen’ (gron. strovveln, fries stroffelje), strubbig ‘hard, kluiterig’ (niet bij Kocks, fries stribbig),Ga naar eind19 tiepeln ‘benaming voor soort spel’ (gron. tiepeln, fries tipelje), tiepelzinnig ‘nerveus, onrustig’ (gron. tiepelzinnech, fries tipelsinnich),Ga naar eind20 til ‘bruggetje’ (gron. til, fries tille),Ga naar eind21 top ‘drijftol’ (gron. fries top), tukkern ‘kloppen van pijn in je vinger’ (gron. tokkere, fries tûkerje), tuut ‘kus’ (gron. tuut, fries tút),Ga naar eind22 en wies ‘blij’ (gron. wies, fries wiis).Ga naar eind23 Slechts sporadisch komen blijkens Kocks voor: nonne ‘afgerond bovenvlak van een tol’ (1x voor Meppel, fries non) en smoek ‘knus’ (1x bij één persoon in Zwiggelte, fries smûk). Verder komen nog bij Kocks voor, met als bronvermelding Drentsche Volksalmanak: kraak ‘gaanderij in de kerk’ (in de friese woordenboeken niet teruggevonden)Ga naar eind24 en pieln ‘met inspanning | |||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||
arbeiden’ (fries piele).Ga naar eind25 Naarding (1948, 155) noemt nog het onder Hogeveen voorkomende friebekoat (zie bij Kocks onder vriebekaot), de ‘uitroep van spelende kinderen bij de achtervolging, waarmee ze zich redden van 't getikt of gevangen worden’. Hij verklaart deze uitroep uit vrie ‘vrij’ en bikoard van het friese bikoarje ‘zichzelf of een ander buiten spel zetten’. Verder noemt hij nog kaaie ‘beschuit’ b.v. voor Ruinerwold en Hogeveen (Kocks geeft het voor het zuidwesten: Ruinen en Wapserveen) en tolter ‘schommel’ in Smilde, Uffelte en Hogeveen (Kocks geeft het, ook in de variant talter, eveneens voor het zuidwesten en voor de veenkoloniën). Naarding schrijft deze woorden echter aan friese kolonisten toe; touter, met zijn jong-friese ou in Gasselternijveen en de groningse veenkoloniën, wijst volgens hem op jongere kolonisatie. Het woord komt trouwens in diverse varianten zeer verspreid, ook in het westelijke Nederlands, voor (zie Weijnen 1996). In de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland (TNZN) en de opvolger daarvan, de Taalatlas van het Nederlands en het Fries (TNF), zijn er maar weinig kaarten die van een bepaald woord een verspreiding laten zien die op een fries substraat kan wijzen. Genoemd kunnen in ieder geval worden geelgouw, gele gouw ‘wielewaal’ dat in Friesland, Groningen en Drente voorkomt en ook in de kop van Overijssel opduikt, en robijntje ‘kneu’ dat in allerlei varianten (fries rebientsje, gron. en drents robijn(tje), drents robientie(n)) eveneens in de genoemde provincies voorkomt maar verder ook verspreid in Holland, Utrecht en Gelderland. Verder valt te wijzen op een zeer sporadisch voorkomen in Drente van weerkauwen ‘herkauwen’ (fries weerkauwe) en van (het nu verouderde) vat ‘doodkist’ (fries doodvat). Het laatste woord komt c.q. kwam echter ook in Twente voor (in Cox 1967, 62 wordt het genoemd voor het Middelnederlands en, zij het meestal verouderd, voor gebieden en plaatsen in Duitsland en Vlaanderen)Ga naar eind26 en weerkauwen (wiederkäuen) is ook van het Duits bekend. Van de tot dusver genoemde woorden heb ik er echter een paar ook in Ghijsen 1974 teruggevonden: glap/glop, non (nun, nunne), top(pe) en touter. Glap/glop en non hebben echter niet precies dezelfde betekenis als in het Drents: nl. resp. ‘trekgat’ (genoemd wordt Overflakkee) en ‘priktol’ (genoemd worden het Land van Hulst, Zuid-Beveland en het westen van Zeeuws-Vlaanderen). Top wordt in het WNT ook voor Oost- en West-Vlaanderen, het Land van Waas, Antwerpen, de zuid-hollandse eilanden en Oost-Friesland genoemd (zie voor dit woord ook Weijnen 1996 onder sop). Touter (met varianten) wordt zoals hierboven al vermeld is, in Weijnen 1996 (zie onder talter) als westnederlands gekarakteriseerd. Voor | |||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||
glap/glop zou een ingweoonse status kunnen worden overwogen. Of ingweoonse kinderen al tolden en schommelden, is me echter onbekend.Ga naar eind27 Afgezien van de dubieuze voorbeelden tekent zich hier in ieder geval af een deel van de typisch noordelijke woordenschat waarop reeds Naarding (1948, 155) de aandacht heeft gevestigd. Dat de genoemde woorden uit een eventueel fries substraat zouden stammen, is gezien hun aard niet onwaarschijnlijk. De meeste van de hierboven gegeven voorbeelden kunnen wel tot de secundaire woordenschat gerekend worden. Let op woorden voor de micronatuur als geelgouw, robijn, sprutter, op woorden uit de huiselijke sfeer als buus, klotse, paandtie, smots met daarbij ook een woord voor een kinderspel: tiepeln, op toponymische woorden als ree, bat, streek, til en op een woord uit de oude agrarische sfeer als reive. Let verder op de emotioneel geladen woorden. Hieronder zijn nogal wat adjectieven: larrig, nuver, sloeg, snoesterig, strubbig, tiepelzinnig, wies, en ook nogal wat werkwoorden die een heel specifieke handeling of heel specifiek gebeuren aanduiden: fiekn, giesln, roegeln, schrippen, stroffeln, tukkern, pieln. Vergelijk verder hiender, knapperd, protte, smoek en tuut. Minder goed te plaatsen zijn gaaps, op glee, glop, inpannig, jachtweide en kraak. Knibbel en neiweek moeten wel tot de primaire woordenschat gerekend worden. Belangrijk zijn de drentse woorden met een fries-aandoende betékenis, b.v. bestoan (dat hierboven al besproken is) en wies. Een dergelijk woord is ook mugge in de betekenis ‘vlieg’ (gron. mug(ge) ‘id.’, fries mich ‘id.’). Van subtiele betekenisverschillen is zoals hierboven reeds opgemerkt is, de taalgebruiker zich weinig bewust; die zal hij dus gemakkelijk vanuit een substraat in de later aangeleerde taal meenemen. | |||||||||||||||||||
4 De lexicale fonologieDe drentse lexicale fonologie is over het algemeen niet fries maar nedersaksisch. Dat bleek bij een vergelijkende analyse van een aantal opnamen uit de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND) voor Drente en de omliggende gebieden. Wél vinden we fries-aandoende klanken in het westen en het zuidwesten van de provincie, nl. voor de representant van de gerekte aa: glèèzen ‘glazen’, wèèter ‘water’, wèègen ‘wagen’. Ook de Stellingwerven hebben deze klanken. In het Fries vinden we glêzen en wetter maar daarnaast wein met ei. Waarschijnlijk doen we er beter aan de èè als ingweoons te bestempelen. Aan het Fries doen ook denken het algemene stiet ‘(hij) staat’ (fries stiet) en mogelijk ook de vocaal van drei | |||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||
‘drie’ (fries trije) voorzover deze in (het westelijke) Hogersmilde en (het ook nog tamelijk westelijke) Wijster voorkomt. (In drei van het noorden en zuidoosten vinden we de voor die streken gewone ei voor <ie> die ook voor het Gronings geldt maar niet voor het Fries.) De vorm drei is echter ook voor het Twents geregistreerd (Dijkhuis 1981). Schönfeld (1947), Weijnen (1984) en Wilkeshuis (1943) geven een aantal groningse, noord-hollandse en stadsfriese woorden met een friese klankstructuur. Ik ben weer nagegaan of we deze woorden bij Kocks kunnen terugvinden. Voor het resultaat zie het overzicht hieronder. Ter vergelijking geef ik nu ook telkens het corresponderende woord (voorzover ik dat kon terugvinden) in het Twents en in het Achterhoeks. (Een sporadische attestatie van een fries-aandoende klankvorm voor het Twents beschouw ik niet als een bezwaar.) Het overzicht ziet er als volgt uit: aaidn ‘eggen’ (gron. aaidn, fries eidzje; twents eggn, achterhoeks eggn),Ga naar eind28 anhiezn ‘ophitsen’ (fries oanhise, oanhysje; twents anhisken, anhischen, anhissen, achterhoeks anhits(k)en), biet ‘beet, hap’ (gron. biet, fries byt; twents 1x biet bij Dijkhuis voor Albergen), daais ‘daags’ (fries deis), main ‘meisje’,Ga naar eind29 pangeln ‘pingelen, sjacheren’ (gron. pangeln, fries pangelje; twents pingeln, achterhoeks pingeln)Ga naar eind30, pa(e)re ‘peer’ (gron peer, fries par; twents peare, achterhoeks pèère), slei ‘grote hamer, sleg(ge)’ (fries slaai, gronings slaai),Ga naar eind31 rieznbrij ‘rijstebrij’ (gron. rieznbrij, fries rizenbrij; twents riestnbrie) en stiekel ‘stekel’ (gron. stiekel, fries stikel; twents stekkel, stakkel, achterhoeks stekkel).Ga naar eind32 Ten slotte kunnen nog genoemd worden van de reeds in par. 3 besproken woorden: tille met friese t uit owgm. en tiepeln evenals anhiezen, biet en stiekel met friese ie uit owgm. korte i. In de TNZN en de TNF zijn er twee kaarten waarop zich een friese klankstructuur lijkt af te tekenen: nl. vool voor ‘veulen’ in Groningen, Noord- en Zuidoost-Drente en in Noord-Holland (fries fôle) en kou ‘koe’ in Groningen en Noord-Drente (fries ko en kou). De oo-klank in het eerste woord vinden we echter ook in het Nederduits terug (das Fohlen) en voor ‘koe’ hebben Twents en Achterhoeks weliswaar ko maar Dijkhuis geeft toch ook een keer koustal voor Geesteren. Bovendien vinden we kou voor het Osnabrücks vermeld. Verder valt te wijzen op het friese huning ‘honing’ dat een enkele keer ook in Drente opduikt. Een aantal voorbeelden (voorzover aanvaardbaar) kunnen wel weer tot de secundaire woordenschat gerekend worden: vergelijk een agrarisch woord als aaidn, een woord voor de micronatuur als stiekel, een emotioneel geladen woord als pangeln (mogelijk ook anhiezn) en woorden uit de | |||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||
huiselijke sfeer als pa(e)re, rieznbrei, slei. Woorden als biet, daais en main zijn eerder tot de primaire woordenschat te rekenen. (Voor tille en tiepeln zie par. 3.) De woorden met ie vinden we met nog andere voorbeelden bij Fokkema (1937) terug onder de stadsfriese woorden met fries vocalisme (in de regel heeft het Stadsfries net als het Nederlands en ook net als het Drents een ee bij rekking van korte i). Hij sluit zijn opsomming af met de opmerking: ‘Deze woorden kwamen blijkbaar minder voor in de “hogere taal” en behielden daardoor hun fri. vocalisme.’ We kunnen hier dus heel goed substraatwoorden hebben. Opvallend is verder dat de fries-aandoende Anlauten gn- en tj- blijkens Kocks in het Drents goed vertegenwoordigd zijn. Deze Anlauten zijn ook bekend van het Gronings en het Noordhollands (zie b.v. Weijnen 1984, 98-99). Dergelijke klankcombinaties blijken vaak nogal stabiel te zijn en dus gemakkelijk vanuit een substraat door te dringen. | |||||||||||||||||||
5 SlotbeschouwingenDe analyse van de drentse woordenschat heeft laten zien dat er een aantal woorden (inclusief betekenissen en klankvormen) is dat als kandidaat-woorden voor een substraatinterpretatie kunnen worden beschouwd. Zeer bewust spreek ik hier van kandidaat-woorden. Woorden en woordbetekenissen zijn nu eenmaal nogal beweeglijk en daardoor blijft ook voorzover het de secundaire woordenschat betreft, de mogelijkheid bestaan dat ze een keer ontleend zijn of dat ze met immigranten meegekomen zijn. Wat het laatste betreft: er zijn nogal wat groningse immigranten naar de Veenkoloniën getrokken (Kocks 1970, 19). Maar we vinden de besproken woorden ook op de zandgronden waarvan we mogen aannemen dat ze al van oudsher bewoond waren.Ga naar eind33 Toch is het goed met migratie rekening te blijven houden, ook voor het zuidwesten dat, misschien ook in demografisch opzicht, meer dan de rest van Drente aan zuidelijke en westelijke invloeden blootgesteld is geweest. Een belangrijke reden om met de migratiefactor rekening te houden, is dat het onvruchtbare Drente eerder een ontvangend dan een gevend taallandschap geweest zal zijn. Door de lexicale analyse is de basis voor een fries substraat dus wel iets steviger geworden maar in onze conclusie moeten we toch voorzichtig blijven: als er sprake geweest is van een Fries-sprekende bevolking, dan kan die wat betreft macht, getal en zelfbewustzijn in vergelijking met de | |||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||
nedersaksische laag die erover heen gekomen is, geen sterke positie hebben ingenomen.Ga naar eind34 | |||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||
|
|