Acta Neerlandica 2
(2002)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Christine Kasper
| |
[pagina 154]
| |
waardoor de eigen tijd per definitie als product van decadentie en verval werd geïnterpreteerd. Bovendien is het aannemelijk dat het bij die gouden eeuw om een mythe gaat: de ideale toestanden corresponderen niet met een reële periode uit de geschiedenis, maar illustreren dromen van hoe het eigenlijk zou moeten. Verscheidene landen gebruiken het begrip ‘gouden eeuw’ om een fase uit hun eigen geschiedenis aan te duiden die algemeen als hoogtepunt ervaren wordt. In Nederland gaat dat zo ver dat ‘de Gouden Eeuw’ (met hoofdletters) gewoon een benaming voor de zeventiende eeuw is geworden. Dat was de eeuw die als bloeiperiode van de regio wordt gezien: er waren niet alleen bijzonder veel activiteiten en prestaties op hoog peil op het gebied van de letteren en de kunsten, maar ook op economisch en technisch vlak. Nederland - toen de republiek, die iets kleiner was dan het koninkrijk van nu - had in die tijd ook een enorme internationale uitstraling en werd buiten zijn grenzen vaak als modelland ervaren. Ook was de welvaart aanzienlijk, zowel in absolute getallen als bij de gemiddelde burger, want in Nederland was de rijkdom niet alleen groot, maar ook beter verdeeld onder de bevolking, hoewel er natuurlijk geen sprake kon zijn van sociale rechtvaardigheid volgens de huidige criteria. Beslist geen gouden eeuw was de zeventiende eeuw echter wat de vrede betreft: er was haast geen jaar zonder oorlogsgebeurtenissen. Juist de vele oorlogen passen niet bij het moderne concept van een gouden eeuw dat in sterke mate gegrond is individueel genot en dus ook op vrede. Het feit dat de meeste West-Europese landen al decennialang geen oorlog meer direct hebben meegemaakt, wordt dan ook vaak gezien als belangrijk onderdeel van de huidige voorspoed. Vaak wordt erop gewezen dat Europa - en meer bepaald een groepje West-Europese landen, waaronder Nederland - een ongekende luxe kennen, vergeleken bij de overgrote meerderheid van de landen in de wereld. Hier is echter in mindere mate sprake van een gouden eeuw dan wel van een soort schuld en verantwoordelijkheid tegenover de mensen vooral in de zogenaamde Derde Wereld. Het oproepen van de huidige welvaart is dan eigenlijk een aanmaning tot bescheidenheid en vrijgevigheid en soms misschien zelfs een oproep tot ommekeer. Dergelijke morele betogen rechtvaardigen op zich nog geen vergelijking met vroegere tijdperken van grote rijkdom.
Toch is er aanleiding genoeg om ook buiten deze algemene parallellen met huidige toestanden in (West-)Europa aanwijzingen te herkennen om | |
[pagina 155]
| |
van een nieuwe Gouden Eeuw in Nederland te kunnen spreken. In het vervolg zal ik hier vier argumenten voor presenteren.
In de eerste plaats valt op dat het beeld van Nederland in de wereld frappante gelijkenissen vertoont met dat van de republiek in de zeventiende eeuw: Nederland (‘Holland’ in de terminologie van de meeste buitenlanders) wordt opnieuw als modelland waargenomen. Hoewel Nederlanders de neiging hebben om hun land als een klein land met een ongunstig klimaat en een voor buitenlanders weinig aantrekkelijke taal te beschrijven, heeft Nederland in de wereld een tamelijk scherp afgebakend en positief geconnoteerd profiel. Steeds vaker halen maatregelen die in Nederland worden genomen, de krantenkoppen van de wereldpers, niet alleen omdat ze uniek zijn, maar ook omdat ze als ideaal voorbeeld worden ervaren. Het opmerkelijke daarbij is dat Nederland iets te bieden heeft voor aanhangers van haast alle ideologieën: de successen van het neo-liberalisme in de economie, de vrijheid voor het gebruik van bepaalde drugs, de tolerante omgang met homoseksuelen, de principiële aanvaarding van euthanasie, enz. Op die manier kunnen zowel conservatieven als linkse groepen Nederland als lichtend voorbeeld beschouwen. Het poldermodel geniet grote internationale bekendheid, en ook binnen Nederland wordt het bij heel veel gelegenheden aangehaald ter beschrijving van Nederlandse toestanden.Ga naar eind1 Ook op cultureel gebied is Nederland sterk present: anders dan nog een paar decennia geleden doet de Nederlandse literatuur het internationaal uitstekend, hoewel wereldwijd nauwelijks meer dan 20 miljoen mensen de werken in het origineel kunnen lezen. Nederland wordt vaak gezien als de uitzondering op de regel dat alleen schrijvers uit heel grote taalgebieden enige kans zouden hebben op internationale successen. Letterkundigen wijzen graag op het feit dat Nederland in de zeventiende eeuw zo'n grote faam had dat ook de taal in het buitenland gewaardeerd werd: in Stockholm werden er in de tweede helft van de zeventiende eeuw zelfs toneelstukken in het Nederlands opgevoerd.Ga naar eind2 Toneelgroepen reizen tegenwoordig natuurlijk makkelijker, toch moet er ook worden gewezen op het feit dat in 2000 het Rotterdamse RO-theater te gast is geweest bij het festival van Wenen (‘Wiener Festwochen’), zij het met een Nederlandse vertaling van een stuk dat oorsponkelijk in het Russisch was geschreven (‘Nachtasiel’ van Gorki) en voorzien van Duitstalige boventitels. Duitstalige uitgevers en lezers lijken het label ‘Nederlands’ als een soort kwaliteitskenmerk te beschouwen: als iets uit de pen van een Nederlandstalige komt, dan moet het goed zijn. | |
[pagina 156]
| |
Ten tweede kunnen haast alle verschijnselen die tegenwoordig als typisch Nederlands worden ervaren, op een of andere manier in verband worden gebracht met de zeventiende eeuw. Dat betreft de meest opvallende clichébeelden zoals tulpen (werden in de zeventiende eeuw in Nederland geïntroduceerd), polders (afgezien van de IJsselmeerpolders werden de grootste en belangrijkste gebieden in de zeventiende eeuw drooggemaakt), molens (wat de Nederlandse molens uniek maakt, is hun gebruik voor droogmakerijen en dat is een zeventiende-eeuws verschijnsel) en Delfts blauw (was bedoeld als goedkope nabootsing van Chinees porselein dat in de eerste plaats dankzij de VOC in Europa bekend is geraakt). De hele oude kern van Amsterdam en veel van de meest bezienswaardige gebouwen in de Nederlandse steden dateren uit de zeventiende eeuw. Kaas staat weliswaar niet bekend als zeventiende-eeuws Nederlands exportproduct, maar de melkkoe werd in de Gouden Eeuw vaak als symbool van rijkdom en welvaart voorgesteld.Ga naar eind3 Alleen de fiets is definitief van een latere tijd. De beslissende rol van de zeventiende eeuw betreft ook geestesstromingen: het calvinisme, dat de geschiedenis van Nederland in belangrijke mate heeft bepaald, heeft zich in de zeventiende eeuw ten volle kunnen ontplooien. De spreekwoordelijke Nederlandse koopmansgeest wordt graag als uiting van het protestantse ‘Arbeitsethos’ voorgesteld, dat aan het begin van de twintigste eeuw door de Duitse socioloog Max Weber is beschreven; hij staat aan de basis van de zeventiende-eeuwse handelsmacht. Ook het feit dat de Nederlandse taal sporen buiten het oorspronkelijke taalgebied heeft achtergelaten, is te danken aan activiteiten uit de zeventiende eeuw. In die tijd zijn de grondslagen gelegd voor de latere koloniale bezittingen van het koninkrijk (in de zeventiende eeuw was niet de staat bezitter van de overzeese gebieden, maar handelsondernemingen, namelijk de VOC en de WIC). Was stadhouder Willem III in 1702 niet kinderloos overleden, dan zou de Nederlandse invloed ook binnen Europa belangrijk zijn gebleven. Ook moderne ontwikkelingen als huwelijken tussen homoseksuelen, de liberale omgang met soft drugs en het recht op euthanasie kunnen worden geïnterpreteerd als moderne uitingen van tolerantie, en dat is een concept dat in de zeventiende eeuw tot volle bloei is gekomen. In de Gouden Eeuw was de tolerantie trouwens alleen maar relatief: ze was vooral veel groter dan waar ook in de wereld. Ook heden ten dage is de vrijheid in Nederland niet onbeperkt; het is niet zo dat alles mag, maar | |
[pagina 157]
| |
individuele keuzes worden gerespecteerd op voorwaarde dat ze geen schade berokkenen aan de medemens.
Een derde analogie ligt in de centrale rol die het begrip ‘tolerantie’ in de huidige Nederlandse samenleving heeft. Steeds vaker wordt tolerantie als datgene afgeschilderd wat de Nederlandse samenleving kenmerkt en moet blijven kenmerken. Dat heeft ook te maken met het feit dat Nederland tijdens de tweede wereldoorlog door Duitsland bezet is geweest en dat die bezetting juist in het teken stond van het totale tegendeel van tolerantie. Tolerantie kan dan ook gezien worden als een soort Nederlandse eigenschap in tegenstelling tot het racisme dat buitenlandse mogendheden aan Nederland zouden hebben proberen op te dringen. Het verbaast daarom niet dat tolerantie opnieuw geëvoceerd wordt, als Duitsland weer meer internationaal gewicht krijgt en de integratie van buitenlanders in de rijkere landen steeds vaker als probleem wordt ervaren. Tolerantie wordt gepresenteerd als een remedie die in het nationaal verleden al heeft bewezen dat ze werkt.
Ten vierde lijken Nederlanders zich juist in de afgelopen jaren meer dan ooit te interesseren voor de geschiedenis van hun land. Dat hangt zeker ook samen met het feit dat de oudere geschiedenis in het Nederlandse onderwijs jarenlang werd verwaarloosd ten gunste van de moderne tijd. Het eigen verleden ligt op die manier klaar voor herontdekking. De herbezinning op het nationaal verleden is tegenwoordig geen specifiek Nederlands verschijnsel en moet waarschijnlijk in de context van een nieuwe belangstelling voor national(istisch)e concepten worden gezien die overal in Europa voelbaar is. Zelfs in Duitsland, waar het nationaal verleden tot kort geleden min of meer taboe was, wordt er sinds meerdere maanden weer openlijk gediscussieerd over de vraag in hoeverre men trots kan zijn op zijn eigen land, c.q. op Duitsland. In Nederland verloopt de discussie ietwat anders. Dankzij het zeventiende-eeuwse tolerantie-ideaal kan er zelfbewust terug naar het eigen verleden worden gekeken, zonder dat men zich daarbij schuldig kan maken aan chauvinisme en eigen lof. Vaderlandse geschiedenis staat beslist niet centraal in het Nederlandse onderwijs, maar ze is opnieuw ‘salonfähig’ geworden. De term ‘vaderlands’ lijkt evenwel buiten het onderwijs niet meer gebruikt te kunnen worden; maar begrippen die door het nationaal-socialisme in onbruik zijn gevallen, worden vervangen door termen waaraan geen negatieve connotaties meer kleven, zoals ‘nationale | |
[pagina 158]
| |
identiteit’.Ga naar eind4 De begrippen mogen dan veranderd zijn, de concepten maken momenteel blijkbaar een renaissance mee. Het is misschien geen toeval dat de bundel over het begrip ‘vaderland’ juist in 1999 is verschenen. In 2000 heeft Jos Palm, Nederlands journalist en auteur van geschiedkundige studies, gewezen op het feit dat de nationale geschiedenis steeds meer in de kijker blijkt komen te staan, niet alleen via gedrukte publicaties, maar ook in tentoonstellingen en in quizzen.Ga naar eind5 Palm komt tot de conclusie dat de meeste van deze publicaties het verleden vanuit een positieve visie op de eigen tijd benaderen en de Nederlandse geschiedenis tot een gestroomlijnde weg naar het poldermodel willen herleiden. Hij betreurt wat hij bestempelt als ‘bevestiging van de samenleving die zichzelf feliciteert met haar perfecte politieke en maatschappelijke constellatie.’ De bloeiperiode van Nederland wordt in deze optiek gezien als de bakermat van alle waarden die ook aan de grondslag liggen van het poldermodel. Religieuze tolerantie, gedoogbeleid en multiculturele samenleving lijken op die manier uitingen van eenzelfde gedachte te zijn. Maar de lof op de eigen tijd laat wel een nieuw aspect naar voren treden die in geschiedkundige studies uit vroegere tijden niet aanwezig leek te zien: het verleden en meer bepaald de zeventiende eeuw worden niet meer als schoolvoorbeelden van een roemrijk verleden gepresenteerd dat helaas verdwenen is, maar worden gebruikt om de waarde van de eigen tijd te staven. Vanuit puur geschiedkundig perspectief moge deze ontwikkeling bedenkelijk zijn,Ga naar eind6 ze lijkt wel duidelijk te maken dat de eigen tijd in toenemende mate als hoogtepunt wordt ervaren. Het verleden wordt dan niet ingezet om actuele minderwaardigheidsgevoelens te compenseren - volgens het patroon ‘nu stellen wij niet veel voor, maar vroeger waren we wel groot’. In tegendeel: het verleden wordt geïnterpreteerd als een soort bewijs dat de hedendaagse glorie geenszins toevallig tot stand kan zijn gekomen. Als de Nederlandse samenleving nu zo goed functioneert, dan ligt dat in die optiek gewoon aan het feit dat ze in de geschiedenis is gegrond. Deze visie doet misschien zelfs een beetje denken aan de geschiedkundige opvattingen van de negentiende-eeuwse Franse historicus Jules Michelet. Deze heeft de evolutie van Frankrijk immers afgeschilderd als het samenstellen van een legpuzzel, waarbij hij zijn eigen tijd voor definitief aanzag. In die interpretatielijn past ook het feit dat er steeds meer boekjes verschijnen waarin - vaak zogezegd voor een buitenlands publiek - de karaktertrekken van de typische Nederlander geschetst worden.Ga naar eind7 Daarin ervaart men in wezen dat de Nederlanders van tolerantie en vrije | |
[pagina 159]
| |
meningsuiting houden, dat ze directheid waarderen en taboes afkeuren. In de meeste gevallen worden deze eigenschappen als positief gezien en wordt ernaar gestreefd begrip te wekken voor de Nederlandse eigenheden. Deze ontwikkeling moet natuurlijk ook worden gezien in het kader van een sterke belangstelling voor interculturele communicatie en het belang van cultuurpatronen bij het zakendoen. Maar ze heeft er ook toe geleid dat Nederlanders sterker dan ooit lijken na te denken over een soort collectieve mentaliteit waardoor ze zich van andere culturen zouden kunnen onderscheiden. Men zou ook kunnen stellen dat Nederlanders meer dan ooit proberen zich af te grenzen tegenover andere volkeren.Ga naar eind8 Juist doordat tolerantie en respect voor de individualiteit van anderen als kenmerkend worden ervaren voor het Nederlandse karakter, wordt echter voorkomen dat deze ontwikkeling de kant van nationalisme en chauvinisme uit zou kunnen gaan. Kortom, alles lijkt erop te wijzen dat Nederlanders in toenemende mate de eigen tijd als een hoogtepunt in hun geschiedenis ervaren. Dat kan dan alleen maar een soort tweede Gouden Eeuw zijn. ‘De tweede Gouden Eeuw komt eraan’ is overigens ook de ondubbelzinnige titel van een krantenartikel waarin de enorme rijkdom van Nederlandse burgers geprezen wordt.Ga naar eind9
Bij de internationale belangstelling waarvan Nederland nu weer het object geworden is, valt op dat de culturele prestaties vergezeld gaan met economische successen. Dat leidt tot de vraag in hoeverre er een band is tussen culturele bloei en economie. Filologen zien culturele verschijnselen traditioneel los van materiële dingen als de financiële draagkracht van een maatschappij. In het geval van Nederland is het opvallend dat zowel in de zeventiende eeuw als nu een culturele bloeiperiode samenvalt met een grote welvaart. Misschien draagt een gunstig economisch klimaat bij tot het wekken van de internationale belangstelling ook voor de algemene cultuurpatronen achter het succesverhaal? Op die manier is bijvoorbeeld het Amerikaans Engels de positie van de Britse variant tegen het einde van de twintigste eeuw steeds sterker uit het curriculum van de Europese scholen gaan verdringen. Maar evengoed zorgen economische successen waarschijnlijk ook voor een hoger zelfvertrouwen bij de burgers zelf. Dat blijkt duidelijk uit het feit dat de positie van het Nederlands in België enorm is verbeterd met de economische vooruitgang van Vlaanderen in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Hoe dan ook, de parallellie van een voorspoedige economie en een culturele bloei is heel | |
[pagina 160]
| |
opvallend in het geval van Nederland nu en in de zeventiende eeuw: het gaat/ging economisch goed met Nederland en er was/is wereldwijd een grote belangstelling voor Nederlandse cultuur en literatuur.
De vraag: Maakt Nederland tegenwoordig een herhaling van de Gouden Eeuw mee? Mijn antwoord: ja, ik denk van wel. |
|