| |
| |
| |
Hanny Visser
Van Dik (1891) tot Deesje (1985)
over onaangepast gedrag en een falende vader in enige Nederlandse jeugdliteraire werken
‘Het moderne kind verdraagt niet voortdurend geleerd en braaf gemaakt te worden. De boertigheid en humor die zoo zeer met ons volkskarakter samenhangt, moeten tot hun recht komen. Die toon is een weldaad voor hen om hen te bewaren voor de depressie waarin overmatig leeren hen zou kunnen brengen.’
Dit ‘moderne kind’ stamt uit 1927, en de woorden kwamen uit de mond van uitgever Pieter Kluitman, die in 1864 in Alkmaar een boekhandel, uitgeverij en drukkerij was begonnen. Zijn opvatting zou later van wijs inzicht blijken te getuigen, gezien het feit dat de uitgeverij tot op heden bestaat en een van de grootste uitgeverijen van kinderboeken is.
Nadat in 1901 de leerplicht was ingevoerd, groeide het aantal jonge lezers. De toon van de boeken werd steeds minder belerend; steeds meer ging het leesplezier van de jeugd voorop staan. Dit was geen vanzelfsprekendheid voor alle uitgevers; het manuscript over de ondeugende dorpsjongen Dik Trom, van C. Joh. Kieviet (1858-1931), die het gezag van veldwachter en schooljuffrouw niet als vanzelfsprekend aanvaardt, was namelijk al door vier uitgevers geweigerd voor Kluitman het in 1891 op de markt bracht. Het boek zou, ondanks de waarschuwingen van opvoeders over gebrek aan normbesef bij Dik, veel succes krijgen met de tweede druk uit 1899. In deze druk zijn illustraties opgenomen van Johan Braakensiek, die van Dik Trom Dik Trom maakten; een dik kereltje met
| |
| |
klompjes aan en een petje op zijn hoofd, zakdoek om zijn nek geknoopt, achterstevoren zittend op een ezel. Op 17 maart van dit jaar, 2001, verscheen zelfs de 100ste druk van wat officieel heet Uit het leven van Dik Trom (Van Pietje Bell tot Kippenvel, p. 8-9). De spelling en enige verouderde woorden als ‘gij’ in plaats van ‘u’ werden in de loop van de tijd aangepast en vanaf 1991 zorgt uitgever Kluitman voor uitleg onder aan de pagina, bijv. van de woorden lei, griffel, veldwachter.
Toch werd er zelfs in 1968 in de gemeenteraad van Haarlemmermeer nog bezwaar gemaakt tegen de naam Dik Trom voor een lagere school in Hoofddorp; Dik Trom had immers het gezag belachelijk gemaakt dat door een zeer domme figuur in de persoon van een politieman vertegenwoordigd werd. De naam kwam er echter toch, evenals een standbeeld in dezelfde plaats, dat in 1973 werd onthuld (Van Gelder, p. 43,45).
Zou een dergelijk karakter werkelijk met de boertigheid en humor van het Nederlandse volkskarakter samenhangen, zoals Kluitman zei? Of is het weinig gezagsgetrouwe karakter van Dik Trom, die al gauw gevolgd werd door een volgende ondeugd, genaamd Pietje Bell, van de schrijver Chris van Abkoude (1880-1964), vooral herkenbaar voor de Nederlander? Pietje Bell, verschenen in 1914, beleefde tot nu toe 51 drukken en werd net als Kruimeltje, van dezelfde schrijver uit 1922, met 73 drukken en een succesvolle verfilming in 2000, een klassiek kinderboek. Dik Trom, Pietje Bell, Kruimeltje; wat hebben zij gemeenschappelijk?
In deze boeken gaat het om jongens die probeerden hoe ver ze konden gaan bij opvoeders en andere gezagsdragers. De schrijvers waren onderwijzers op de basisschool, zij kenden hun leerlingen en wisten dat die tot allerlei streken in staat waren. Deze werden in hun boeken realistisch beschreven, tegemoetkomend aan hun eigen opvoedingsidealen. Jeugdliteratuur werd toch voornamelijk nog in dienst gesteld van de pedagogie.
Kenmerkend bij de schrijfster Annie M.G. Schmidt (1911-1995) werd het ‘lekker stout doen’ (Anne de Vries, p. 29-30); haar geesteskinderen als Abeltje (1953), en Pluk van de Petteflet (1971) varen een eigen koers, waar zelfs nauwelijks een volwassene aan te pas komt. Als er al volwassenen optreden, dan wordt hun gezag net zo gerelativeerd als in de boeken van Dik Trom. Tot het gezag van de ouders en opvoeders helemaal lijkt te verdwijnen, zoals in het werk van de auteur Guus Kuijer (1942); in zijn Madelief- en Pollekeboeken schieten ouders en onderwijzers tekort en het kind moet zich maar zien te redden in een wereld waarin de opvoeders het ook niet meer weten. Het lijkt niet langer te gaan om het onaangepaste kind, want waar moet het kind zich nog aan
| |
| |
aanpassen? Het probeert zijn eigen weg te vinden in de onduidelijke samenleving.
Het is daarbij opvallend dat de vaders, tenminste in de hier besproken boeken, falen als opvoeders. Dit is te zien bij Dik Trom en Pietje Bell, waarin de vaders alles wat zoonlief doet prachtig vinden. De beroemde uitspraak, die tot een gevleugeld begrip is geworden in Nederland: ‘'t Is 'n bijzonder kind en dat is ie’ komt uit de mond van vader Trom, en is zo ongeveer het enige commentaar op de streken van zijn zoon. De vader van Pietje Bell, zelf een Jan Plezier, becommentarieert elke streek met: ‘Zo'n jongen toch! 't Is een reuzetype!’ Geen wonder dat zulke weinig kritisch ingestelde vaders bijdragen aan het slechte imago van de zoon! Het is in beide gevallen de moeder die met strengere hand haar zoon probeert aan te pakken.
Guus Kuijer laat de vader óf eenvoudig weg, zoals bij Madelief, de hoofdpersoon in Met de poppen gooien (1975), Grote mensen, daar kun je beter soep van koken (1976), Op je kop in de prullenbak (1977) en Krassen in het tafelblad (1978), die door haar moeder wordt opgevoed. Of hij laat hem verloederen tot een junk, zoals in de Polleke-boeken, Voor altijd samen, amen (1999), Het is fijn om er te zijn (2000) en Het geluk komt als de donder (2000), die ook al niet veel bijdraagt aan de opvoeding. Maar wat houdt opvoeding tegenwoordig in? De moeder van het meisje Polleke lijkt zelf nog zo op zoek in het leven, dat ze niet als autoriteit, maar eerder als gelijke van Polleke overkomt. De gelovige grootouders op het platteland geven het kind nog enige stabiliteit.
Bij Kuijer is er, ondanks alles, sprake van speelsheid en optimisme bij het kind, vanuit wiens perspectief het verhaal in de ik-vorm wordt verteld. Polleke weet nog wel een mouw te passen aan haar situatie met een verslaafde vader, een moeder die een relatie met haar meester heeft, en een Marokkaans vriendje dat van zijn moeder met een Marokkaanse bruid thuis moet komen. Haar vader wil dichter zijn, maar van dichten komt het nooit. In plaats daarvan neemt Polleke zelf het poetische voor haar rekening. Haar kortste gedicht, dat tevens sprekend is voor haar optimistische levensvisie luidt: ‘Het is fijn om er te zijn’. De taal van Kuijer is kinderlijk, met modieuze uitroepen als ‘echt wel’, wat het kind authentiek maakt.
Bij Deesje is dat anders; Deesje is een meisje dat niet aan het woord komt, doordat de volwassenen om haar heen dat steeds weten te verhinderen. Zij is kennelijk te bedeesd om voor zichzelf op te komen. De schrijfster Joke van Leeuwen (1952) vertelt het verhaal van Deesje (1985
| |
| |
verschenen), sterk waarnemend, van buiten af, in de derde persoon. Het boek is bestemd voor kinderen van negen tot twaalf jaar; voor dezelfde leeftijdsgroep als de Pollekeboeken van Kuijer.
Deesje wordt alleen door haar vader opgevoed. Dat pakt ook al niet positief uit; hij kan slecht luisteren, heeft nauwelijks tijd voor haar, en vindt de televisie belangrijker. Hij stuurt Deesje zelfs naar een halftante met drie kinderen, omdat het daar gezelliger zou zijn voor haar dan thuis bij hem en haar twee oudere broers. De reis, die Deesje alleen onderneemt, vormt het verhaal. Het is geen opgewekt verhaal; op het station wordt ze voortgeduwd door een grote massa mensen zodat ze haar tante niet vindt. Ze wordt voor een ander meisje, Geesje, aangezien, en meegenomen door een zeer onvriendelijke mevrouw Mans (schooljuffrouw?). Die zet haar in een bus met vervelende kinderen die allemaal aan een opstelwedsstrijd op televisie mee mogen doen. Ze weet te ontsnappen en komt op straat in contact met mensen die aan de rand van de samenleving staan, maar die gelukkig het beste met haar voor hebben. Na nog enige avonturen komt ze uiteindelijk toch bij haar halftante en haar drie nichtjes terecht. Er wordt niet gesproken over een vader. De benaming halftante heeft iets afstandelijks, al blijkt de tante wel vriendelijk te zijn.
Het verhaal is geillustreerd door de schrijfster zelf; de zwart-wit tekeningen waarop alle kinderen en volwassenen ongeveer dezelfde gezichtsuitdrukking vertonen, onderstrepen, naar mijn gevoel, de leegte en eenzaamheid van elk individu nog meer; hier worden kinderen niet gekoesterd en in bescherming genomen tegen een vijandige wereld, hier moeten ze hun weg alleen zoeken.
Ook in de taal wordt je geen vertrouwdheid gegund; er zijn allerlei taalvondsten. Zo is er op het station de afdeling ‘Levend en Wel’ (p. 39, 43-48), dit zijn mensen en dieren die nooit zijn opgehaald (sic!), woordspelletjes als: ‘Ik dacht dat jij dacht dat ik was wie ik was, en jij dacht dat ik dacht dat jij was wie jij was, maar ik denk dat ik niet ben die jij denkt dat ik ben en ik denk dat jij dat nu ook denkt, denk je niet?’ (p. 40-41), of het briefje op de deur bij halftante: ‘1 keer lang bellen, 1 keer kort bellen, 2 keer kuchen, 6 keer roepen, 4 keer stampen’ (p. 114). Grapjes en woordspelletjes die wel eens, naar mijn idee, geforceerd aandoen.
In Dit boek heet anders (1992) worden de drie kinderen door hun moeder en een vriendin opgevoed. De moeder is met de kinderen weggevlucht van de vader, omdat deze ‘losse handjes’ (hij slaat) heeft. Later in het verhaal treedt een man op die tegenover de kinderen de rol van
| |
| |
weldoener wil vervullen; hij heeft iets geheimzinnigs en angstaanjagends. Hij blijkt geen contact te mogen onderhouden met zijn zoon, en als compensatie probeert hij andere kinderen emotioneel aan zich te binden door allerlei lekkers en speelgoed voor ze te kopen. Met welk doel, dat blijft onuitgesproken, maar een en ander doet het ergste vermoeden...
Voorwaar geen bewonderenswaardig beeld, wat deze afgelopen eeuw aan mannelijke opvoeders heeft opgeleverd!
De wereld waarin het leven van Dik Trom en Pietje Bell zich afspeelt, is een duidelijk geordende overzichtelijke wereld. Bij Annie M.G. Schmidt is eerder sprake van een fantasiewereld. De hoofdpersonen in de boeken van Kuijer en Van Leeuwen leven in een verwarring scheppende maatschappij.
Ging het er bij de eerste speciaal voor kinderen uitgegeven versjes, zoals die van Van Alphen (1746-1803) met zijn Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen (1778) vooral om deugdzame kinderen ten voorbeeld te stellen en daarmee uitdrukking te geven aan de idealen van de Verlichting, kinderen als Dik Trom kregen in de loop van de twintigste eeuw steeds meer een eigen stem, die vooral door de geesteskinderen van Annie M.G. Schmidt verder werd ontwikkeld. De hedendaagse kinderen lijken geen voorbeeldfunctie meer te hebben; ze gaan een geheel eigen individuele weg, waarmee de lezers, oud en jong, zich wel of niet kunnen identificeren.
Is er ook sprake van veel veranderingen in literair gehalte?
Ongetwijfeld hebben de Gouden en Zilveren Griffels, die vanaf 1971 jaarlijks worden toegekend aan het beste kinder- en jeugdboek, invloed op het literaire gehalte. In 1987 kwam daar de Woutertje Pieterse-prijs nog bij, ontstaan vanuit de wens van een aantal recensenten het kinderboek als volwaardig literair genre te beschouwen (Bregje Boonstra, Er was eens een waseens, p. 150). Als tegenhanger is in 1987 een prijs ontstaan, toegekend door de Nederlandse Kinderjury. Deze prijs wordt jaarlijks door kinderen van zes tot zestien jaar toegekend aan auteurs die minder literair blijken te zijn, daarentegen meer gelezen worden.
Joke van Leeuwen is als auteur en illustrator veelvuldig bekroond met Gouden en Zilveren Griffels en Penselen, tweemaal met de Woutertje Pieterse-prijs, en vorig jaar, 2000, met de Theo Thijssenprijs, vroeger Staatsprijs geheten en driejaarlijks toegekend. Dat de Woutertje Pieterse-prijs tweemaal aan Joke van Leeuwen werd toegekend, spreekt dus voor haar literaire kwaliteiten.
| |
| |
Was Dik Trom dan helemaal gespeend van literaire uitdrukkingskracht? Ik was zeer verrast over de frisse taal bij Dik Trom. Er zijn tal van uitdrukkingen die na honderd jaar nog springlevend zijn, zoals: ‘lief en leed delen, het hazenpad kiezen, hoog en droog thuis zitten, een appeltje te schillen hebben met (terwijl er appeltjes gepikt worden, wat een leuk woordenspel oplevert), hekken en hagen over zijn’.
Er is humor, die ook nu nog werkt. Die humor zit niet in allerlei taalspelletjes, maar in het doen en laten van de hoofdpersoon.
Bij Joke van Leeuwen daarentegen is nauwelijks een bekende Nederlandse uitdrukking te vinden; zij is heel origineel in haar beeldspraak. Een paar voorbeelden uit Iep! (1996): De stad wist zelf niet goed waar ze ophield. Ze had een rommelige rafelrand. (p. 95, Iep!) En als je van elkaar niet meer weet waar je bent, dan is dichtbij weg niet zoveel anders dan ver weg weg. (p. 99, Iep!) De wereld zat zo ruim om hen heen. (p. 102 Iep!) Iep, de naam van de hoofd ‘persoon’ in het gelijknamige boek, is een buitengewoon onaangepast wezentje, omdat ze vleugeltjes in plaats van armen heeft, eerder een vogeltje is dan een kind en in haar taalontwikkeling niet verder komt dan ‘piepie, miemie en iep’, met als hoogste prestatie: ‘Ik miet un bieteriemetje mit pindekies’ (p. 27 Iep!); daarmee overvleugelt ze als het ware het onaangepaste kind.
De taal kan bij Joke van Leeuwen zo geconcentreerd zijn als in poëzie vaak het geval is. Ik, als lezer, snak af en toe naar een ‘normale’ zin om op adem te kunnen komen. Het effect van haar originele beeldspraak wordt, mijns inziens, teniet gedaan als het een opeenhoping is van taalspelletjes. Vaak kwam me de taal gezocht voor; de schrijfster schiet dan, naar mijn idee, haar doel voorbij. Niet alleen in de taal, maar ook in de tekeningen zitten allerlei grapjes verborgen. Er zijn echter tal van lezers, en niet alleen volwassen lezers, die haar erg bewonderen en veel plezier beleven aan woord en beeld. Zij worden in hun nieuwsgierigheid en fantasie geprikkeld en zien de woordspelletjes als inspirerend.
Dat de schrijfster veel eisen stelt aan haar lezers, komt ook naar voren in een boek van haar, Wijd weg genaamd, dat door een criticus besproken werd onder de titel: ‘Kafka voor kinderen?’ (Tom Baudoin).
Het literair niveau van de kinderboeken is tegenwoordig meestal al af te lezen aan de uitgever bij wie ze verschijnen: Kluitman is de uitgever van de klassieke en populaire kinderboeken; Querido die van de meer literaire. Het lijkt me dat er vanuit bepaalde kringen, zoals in het tijdschrift voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur, Literatuur zonder
| |
| |
Leeftijd genaamd, met enige geringschatting vanuit een literair circuit wordt neergekeken op een uitgever als Kluitman (Pjotr van Lenteren).
Kluitman sprak van boertig en humoristisch, het lijkt erop alsof bij Van Leeuwen de humor voornamelijk in intellectuele taalspelletjes en bizarre tekeningetjes te vinden is.
Misschien is deze verschuiving naar het intellect typerend voor de huidige samenleving, en daarmee ook voor de kinderboeken, waaruit het eenvoudige dorpse milieu met het boerse kind, of het volkskind uit de stadswijk, lijkt plaats te maken voor jeugdliteratuur met een meer rationele, of tot buitenstaander geworden kleine stadsmens. De enige constante lijkt de pedagogisch falende vader te zijn. De vraag is of dáár over een eeuw al verandering in zal zijn gekomen.
| |
Bibliografie
Primaire literatuur:
van Abkoude, Chris: Pietje Bell. 51ste dr., Alkmaar z.j. (Illustraties: Jan Rinke, 1ste dr. 1914) Uitg. Kluitman |
van Abkoude, Chris: Kruimeltje. 73ste dr. Alkmaar zj. (Illustraties Herman Tulp, Filmeditie. 1ste dr. 1922) Uitg. Kluitman |
Kieviet, C. Joh.: Uit het leven van Dik Trom. 69ste dr. Alkmaar z.j. (Illustraties Joh. Braakensiek, 1ste dr. 1891) Uitg. Kluitman |
Kuijer, Guus: Met de poppen gooien. Amsterdam, 1975 (Tekeningen Mance Post) Querido |
Kuijer, Guus: Grote mensen, daar kan je beter soep van koken. Baambrugge, 1986 (Tekeningen Mance Post, 1ste dr. Amsterdam 1976) Querido |
Kuijer, Guus: Krassen in het tafelblad. 14de dr. Amsterdam, 1993 (Tekeningen Mance Post, 1ste dr. 1978) Querido |
Kuijer, Guus: Een hoofd vol macaroni. Baambrugge, 1986 (Tekeningen Mance Post, 1ste dr. Amsterdam 1979 Querido) |
Kuijer, Guus: Voor altijd samen, amen. Amsterdam/Antwerpen, 1999 (Tekeningen Alice Hoogstad) Querido |
Kuijer, Guus: Het is fijn om er te zijn. Amsterdam/Antwerpen, 2000 (Tekeningen Alice Hoogstad) Qurido |
| |
| |
Kuijer, Guus: Het geluk komt als de donder. Amsterdam/Antwerpen, 2000 (Tekeningen Alice Hoogstad) Querido |
van Leeuwen, Joke: Deesje. 5de dr. Amsterdam/Antwerpen, 2001. (Illustraties Joke van Leeuwen, 1ste dr. 1985) Querido |
van Leeuwen, Joke: Dit boek heet anders. Amsterdam, 1992 (Illustraties Joke van Leeuwen) Querido |
van Leeuwen, Joke: Iep! 6de dr. Amsterdam/Antwerpen, 1997 (Illustraties Joke van Leeuwen, 1ste dr. 1996) Querido |
Schmidt, Annie M.G.: Abeltje en De A van Abeltje. Amsterdam/Antwerpen, 2de dr. 1998 (Tekeningen Thé Tjong-Khing) Querido (1ste dr. Abeltje 1953 Arbeiderspers) |
Schmidt, Annie M.G.: Pluk van de Petteflet. Amsterdam, 1981 (Illustraties Fiep Westendorp, 1ste dr. 1971) Querido |
| |
Secundaire literatuur:
Baudoin, Tom: Kafka voor kinderen? Over Wijd weg van Joke van Leeuwen. In: Literatuur zonder leeftijd, Tijdschrift voor de studie van kinder-en jeugdliteratuur, 9de jrg. nr. 36 (winter 1995) (p. 506-518) |
Boonstra, Bregje: Een iets te hoge toonbank. Kinderboekrecencies NRC Handelsblad 1983 tot 1993. Baarn, 1994 (p. 72). Uitg. Bekadidact. |
Boonstra, Bregje: Er was eens een waseens, De jeugdliteratuur. In: Het Literaire klimaat 1986-1992. Onder red. van Nicolaas Matsier e.a. Amsterdam, 1993 (p. 125-155). De Bezige Bij |
van Coillie, Jan: Leesbeesten en boekenfeesten, Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? 2de dr. Leuven, 1999. Davidsfonds/Infodok (p. 273) |
De hele Bibelebontse berg, De geschiedenis van de jeugdliteratuur in Nederland & Vlaanderen van de Middeleeuwen tot Heden. Red. Harry Bekkering e.a. Amsterdam 1990. Querido (p. 297-299, p. 394-398, p. 406-407, p. 451-452, p. 552-554) |
van Gelder, Henk: 't is 'n bijzonder kind, dat is ie, Kinderboekenschrijvers van toen. Bussum/Antwerpen z.j. Chris van Abkoude; p. 11-22, C.Joh. Kieviet; p. 37-49 |
van den Hoven, Peter: Boefjes, bendes en rebellen. In: Vernieuwing, Tijdschrift voor Onderwijs en opvoeding, Jrg. 58, nr. 5 mei 1999 (p. 25-28) |
| |
| |
van den Hoven, Peter: Het weghalen van de drempel, Theo Thijssen-prijs voor Joke van Leeuwen. In: Vernieuwing, Tijdschrift voor Onderwijs en Opvoeding, Jrg. 59, nr. 7 sept. 2000 (p. 24-26) |
Kijk, Annie M.G. Schmidt: De schrijfster in beeld. Amsterdam, 1984. Querido (Uitgegeven in samenwerking met het Nederlands Theater Instituut) |
van Lenteren, Pjotr: ‘Het lukt ons beter dan wie ook kinderen aan het lezen te krijgen’. Het beleid van Kluitman. In: Literatuur zonder Leeftijd, Tijdschrift voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur, 14de jaargang. nr. 52 (zomer 2000), (p. 183-189) Biblion Uitg. |
Onrust, Irma e.a.: Lezen over Guus Kuijer. Den Haag, 1994. NBLC Uitg. |
Siskens, Renske: Lezen over Joke van Leeuwen, Den Haag, 1999. Uitg. Biblion |
de Sterck, Marita, Kakebeeke, Herman, Franck, Ed: Schrijver gevonden, Encyclopedie van de jeugdliteratuur. Tielt/Den Haag, 1999 (p. 184-86, p. 200-01) |
Van Pietje Bell tot Kippenvel, Boeken van Kluitman sinds, 1864, Uitgave naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling in het Stedelijk Museum Alkmaar. 20 dec. 2000 - 30 april 2001. Samenstelling en research: Clara Brinkgreve, dec. 2000 (p. 8-9) |
de Vries, Anne: Van Hieronymus tot Heden, de teksten van de tijdbalk in het kinderboekenmuseum. Den Haag, 1995. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (p. 29-30) |
|
|