| |
| |
| |
[Overige prijzen in Nederland]
Prijs voor Meesterschap
Prijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, eerst onregelmatig, sedert 1954 vijfjaarlijks. Ingesteld in 1920 en aanvankelijk bestemd voor een letterkundig werk van uitnemende kwaliteit, vanaf 1931 ook voor werken van geschied- of taalkundige aard. Met ingang van 1934 toegekend ter bekroning van een geheel oeuvre, sedert 1954 afwisselend voor een taal-, geschied- en letterkundig oeuvre.
1921 |
Jac. van Looy voor Jaapje |
1925 |
P.C. Boutens voor Zomerwolken |
1931 |
Dr. A.E. van Giffen voor De hunnebedden in Nederland en Die Bauart der Einzelgräber in den Niederlanden |
1934 |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk voor haar gehele oeuvre |
1939 |
Dr. Wobbe de Vries voor zijn taalkundig werk |
1946 |
niet toegekend |
1950 |
Dr. J.S. Bartstra voor zijn geschiedkundig werk |
1954 |
Dr. M. Schönfeld voor zijn taalkundig werk |
1959 |
Prof. dr. F.L. Ganshof voor zijn geschiedkundig werk |
1964 |
S. Vestdijk voor zijn letterkundig werk |
1969 |
Dr. M. Gysseling voor zijn taalkundig werk |
1974 |
Prof. dr. B.H. Slicher van Bath voor zijn geschiedkundig werk |
1979 |
Ida Gerhardt voor haar letterkundig werk |
| |
Henriëtte Roland Holst-prijs
Jaarlijkse prijs, ingesteld in 1957 door De Arbeiderspers en toegekend door de Henriëtte Roland Holst stichting. Hij was afwisselend bestemd voor poëzie, sociologisch werk, biografischessayistisch werk, toneel-, radio- en televisiespelen, en grafisch werk. Sedert 1980 wordt de prijs eens in de twee jaar toegekend door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en is hij bestemd voor een in de Nederlandse taal geschreven werk van proza, poëzie of toneel dat zowel uitmunt door sociale bewogenheid als door literair niveau.
1957 |
Louis Paul Boon voor De kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat |
1958 |
Dr. Fr. de Jong Edz. voor Om de plaats van de arbeid |
1959 |
Dr. E. Verbeek voor Arthur Rimbaud: een pathografie |
1960 |
Bert Schierbeek voor Het kind der tienduizenden |
| |
| |
1961 |
J.M. Stam voor zijn grafisch werk |
1962 |
Maurits Mok voor zijn gehele oeuvre, in het bijzonder voor Gedenk de mens |
1963 |
Fokke Sierksma voor Testbeeld |
1964 |
Prof.dr. H.C. Rümke voor Over Frederik van Eeden's Van de koele meren des doods |
1965 |
Hugo Claus voor zijn gehele oeuvre op het gebied van toneel |
Afb. 24 Hugo Claus en prof.dr. Garmt Stuiveling, allebei in een hen zo vertrouwde rol. De een als recordhouder literaire prijzen, de ander als eeuwige voorzitter ener jury. (Foto ANP)
1966 |
Jaap Ploos van Amstel en Jaap Hillenius voor hun grafisch werk |
1967 |
Gerrit Kouwenaar voor zijn gehele oeuvre |
1968 |
B.A. Sijes voor De arbeidsinzet |
1969 |
Pierre H. Dubois voor Marcellus Emants: een schrijversleven |
1970 |
Gerben Hellinga voor Lekker blijven liggen maffen, Ajax-Feyenoord en Kees de jongen |
1971 |
Jack de Coninck voor zijn grafisch werk |
1972 |
Kees Winkler voor zijn gehele oeuvre |
1973 |
Prof.dr. Mauk Mulder voor Het spel om macht |
1974 |
Gerrit Borgers voor Paul van Ostayen: een documentatie |
1975 |
Gerard Lemmens voor zijn toneelwerk |
1976 |
Co Loerakker voor zijn illustraties in De grote vivat van Mies Bouhuys |
| |
| |
1977 |
Hans Andreus voor zijn gehele oeuvre (postuum) |
1978 |
niet toegekend |
1979 |
niet toegekend |
1980 |
H.H. ter Balkt voor Waar de burchten stonden en de snoek zwom |
| |
Haagsche Postprijs
Aanmoedigingsprijs, in 1921 door de Haagsche Post ter beschikking gesteld van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en door deze tot en met 1923 jaarlijks toegekend. Hij werd in 1925 voortgezet als C.W. van der Hoogtprijs.
1921 |
Elisabeth Zernike voor Het schamele deel |
1922 |
Carry van Bruggen voor Het huisje aan de sloot |
1923 |
Jo de Wit voor Open zee |
| |
C.W. van der Hoogtprijs
Aanmoedigingsprijs, in 1925 door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ingesteld als voortzetting van de Haagsche Postprijs en door haar tot en met 1939 jaarlijks toegekend. In 1940 werd de naam veranderd in Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs.
1925 |
R. van Genderen Stort voor Kleine Inez |
1926 |
Dirk Coster voor Verzameld Proza |
1927 |
Herman de Man voor Het wassende water |
1928 |
Aart van der Leeuw voor Het aardsche paradijs |
1929 |
Anthonie Donker voor Grenzen |
1930 |
Antoon Coolen voor Het donkere licht |
1931 |
Arthur van Schendel voor Het fregatschip Johanna Maria |
1932 |
Johan Fabricius voor Komedianten trokken voorbij |
1933 |
Anton van Duinkerken voor Dichters der Contrareformatie |
1934 |
J.J. Slauerhoff voor Soleares |
1935 |
door de jury toegedacht aan H. Marsman voor Porta Nigra; de voordracht werd niet aanvaard |
1936 |
H. Marsman voor Porta Nigra |
1937 |
Henriëtte van Eyk voor Gabriël |
1938 |
S. Vestdijk voor Het vijfde zegel |
1939 |
Ed. Hoornik voor Mattheus |
| |
| |
| |
Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs
Aanmoedigingsprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Nieuwe naam voor, en als zodanig voortzetting de C.W. van, der Hoogtprijs. Hij wordt sedert 1940 jaarlijks toegekend.
1940 |
Clara Eggink voor Het schiereiland |
1941 |
M. Vasalis voor Parken en woestijnen |
1942 |
Beb Vuyk voor Het laatste huis van de wereld |
1943 |
Ida G.M. Gerhardt voor Het veerhuis |
1944 |
niet uitgereikt wegens de oorlogsomstandigheden |
1945 |
Muus Jacobse voor Vuur en wind |
1946 |
Bert Voeten voor Doortocht |
1947 |
J.J. Klant voor De geboorte van Jan Klaassen |
1948 |
Hendrik de Vries voor Toovertuin |
1949 |
Anna Blaman voor Eenzaam avontuur; niet aanvaard vanwege de tekst van het juryrapport |
1950 |
Leo Vroman voor Gedichten, vroegere en latere |
1951 |
Alfred Kossmann voor De nederlaag |
1952 |
J.W. Schulte Nordholt voor Levend landschap |
1953 |
Adriaan van der Veen voor Het wilde feest |
1954 |
Guillaume van der Graft voor Vogels en vissen |
1955 |
Willem G. van Maanen voor De onrustzaaier |
1956 |
W.J. van der Molen voor De onderkant van het licht |
1957 |
J. Presser voor De nacht der Girondijnen |
1958 |
Hans Warren voor Saïd |
1959 |
Anton Koolhaas voor Er zit geen spek in de val |
1960 |
Christine D'Haen voor Gedichten 1946-1958 |
1961 |
Bert Schierbeek voor zijn gehele oeuvre |
1962 |
Willem Brakman voor Een winterreis |
1963 |
Cees Nooteboom voor De ridder is gestorven |
1964 |
J. Bernlef voor Dit verheugd verval |
1965 |
Jacques Hamelink voor Het plantaardig bewind |
1966 |
Gust Gils voor Een plaats onder de maan |
1967 |
Andreas Burnier voor Een tevreden lach |
1968 |
H.C. ten Berge voor Personages |
1969 |
Hugo Raes voor De lotgevallen |
1970 |
Jacq Firmin Vogelaar voor Het heeft geen naam |
1971 |
Wim Huyskens voor Schuine lyriek en De poëtische bijl |
1972 |
Breyten Breytenbach voor Lotus |
1973 |
Guus Vleugel voor zijn cabaretteksten |
| |
| |
1974 |
Frank Martinus Arion voor Dubbelspel |
1975 |
F. ten Harmsen van der Beek voor haar gehele oeuvre |
1976 |
Kees Ouwens voor zijn gehele oeuvre |
1977 |
Dirk Ayelt Kooiman voor De grote stilte |
1978 |
Hilbert Kuik voor Het schot |
1979 |
Hans Tentije voor Wat ze zei |
1980 |
Oscar de Wit voor Met koele obsessie |
1981 |
Eva Gerlach voor Verder geen leed |
| |
Meiprijs
Prijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, ingesteld in 1931 en van 1932 tot en met 1934 jaarlijks toegekend voor een roman. Toen de prijs in 1934 voor de helft aan een poëziebundel werd toegekend werd de uitreiking gestaakt.
1932 |
Siegfried E. van Praag voor Een man van aanzien Theun de Vries voor Rembrandt |
1933 |
niet toegekend |
1934 |
A. den Doolaard voor De herberg met het hoefijzer; niet aanvaard |
|
Jan Engelman voor Tuin van Eros |
| |
Dr. Wijnaendts Francken-prijs
Prijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, ingesteld in 1935 en vanaf dat jaar om de twee jaar toegekend aan een in Nederlands proza geschreven werk, beurtelings zich bewegend op het gebied van biografie en cultuurgeschiedenis, en essays en literaire kritiek.
1935 |
N. Japikse voor Prins Willem III, de stadhouder-koning |
1937 |
A. Romein-Verschoor voor Vrouwenspiegel |
1939 |
M.D. Ozinga voor Daniël Marot, de schepper van den Hollandschen Lodewijk XIV-stijl |
1941 |
S. Vestdijk voor Albert Verwey en de idee |
1943 |
A.M. Hammacher voor Amsterdamsche impressionisten en hun kring |
1947 |
Dr. J. Presser voor Napoleon, historie en legende |
1949 |
Abel J. Herzberg voor Amor fati |
1951 |
Dr. Joh.K. Oudendijk voor Koningin Victoria, een mensenleven en een eeuw |
1953 |
H.A. Gomperts voor Jagen om te leven |
| |
| |
1955 |
Prof. dr. H. van de Waai voor Drie eeuwen vaderlandsche geschied-uitbeelding 1500-1800 |
1957 |
C. Bittremieux voor De dichter Jan van Nijlen |
1959 |
niet toegekend |
1961 |
S. Dresden voor De literaire getuige |
1963 |
J. den Tex voor Oldenbarnevelt |
1965 |
C.F.P. Stutterheim voor Conflicten en grenzen |
1967 |
Prof. dr. J.A. Emmens voor Rembrandt en de regels van de kunst |
1969 |
H.U. Jessurun d'Oliveira voor Vondsten en bevindingen |
1971 |
Dr. H.H. Zwager voor Waarover spraken zij? Salons en conversatie in de achttiende eeuw |
1973 |
Karel van het Reve voor Het geloof der kameraden |
1975 |
Rob Nieuwenhuys voor Oost-Indische spiegel |
1977 |
Paul Rodenko voor zijn essayistisch werk over de Vijftigers (postuum) |
1979 |
Dr. H. Bonger voor Leven en werk van D.V. Coornhert |
1981 |
Jeroen Brouwers voor Kladboek |
| |
Prijs der literaire kritiek
Tweejaarlijkse prijs, ingesteld in 1960 door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de C.P.N.B. Hij was bedoeld als eerbetoon aan auteurs die uitmunten door het peil van hun kritisch werk en dat van de literaire vormgeving. De uitreiking is in 1971 gestaakt.
1960 |
W.L.M.E. van Leeuwen |
1962 |
Kees Fens |
1964 |
C. Rijnsdorp |
1966 |
Pierre H. Dubois |
1968 |
C.J.E. Dinaux |
1971 |
Paul de Wispelaere |
| |
Anne Frank-prijzen
Jaarlijkse prijzen, ingesteld in 1957. Zij werden tot en met 1966 door de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, daartoe in staat gesteld door een schenking, hem aangeboden door bemiddeling van The Netherlands-America Foundation te New York, toegekend ter aanmoediging van verdienstelijke jonge letterkundigen, niet ouder dan 30 jaar.
| |
| |
1957 |
(romans) |
Harry Mulisch voor Archibald Strohalm e.a. (eerste prijs) en Cees Nooteboom voor Philip en de anderen (tweede prijs) |
1958 |
(poëzie) |
Remco Campert voor Vogels vliegen toch (eerste prijs) en Nico Scheepmaker voor Poëtisch fietsen en De kip van Egypte (tweede prijs) |
1959 |
(toneel) |
Eric Vos voor zijn regie bij het jeugdtoneelgezelschap Arena (eerste prijs) en Esteban López voor Fredegonde. De vrienden van vroeger, Mercedes, mijn zuster en Tederheid in het geding (tweede prijs) |
1960 |
(biogr. proza) |
C. Bauer voor De groene boogschutter (eerste prij s) en Rutger van Zey st voor De familieraad (tweede prijs) |
1961 |
(nov.) |
Piet Calis voor Mensen van de koningsstam, Napoleon op het Leidseplein e.a. (eerste prijs) en H.J.A. Hofland voor zijn gehele oeuvre (tweede prijs) |
1962 |
(romans) |
Ankie Peypers voor Geen denken aan (eerste prijs) en Geert van Beek voor Buiten schot (tweede prijs) |
1963 |
(poëzie) |
geen eerste prijs toegekend; Peter Berger voor Deze voorlopige naam (tweede prijs) en Huub Oosterhuis voor Uittocht en Groningen en andere gedichten (tweede prijs) |
1964 |
(toneel) |
E. Brent Besemer voor zijn gehele oeuvre (eerste prijs), Peter Oosthoek voor zijn regie van Nederlandse stukken (tweede prijs) en Karel van Muyden voor zijn kennis van het Nederlands Toneelleven (extra prijs) |
1965 |
(essays) |
Dr. P.J.A.M. Buijnsters voor het eerste hoofdstuk van zijn dissertatie Tussen twee werelden: Rhijnvis Feith als dichter van ‘Het graf’ (eerste prijs) en Dr. Corn. Verhoeven voor Filosofie van de troost (tweede prijs) |
1966 |
(nov.) |
Raoul Chapkis voor Ik sta op mijn hoofd (eerste prijs) en Henk van Kerkwijk voor Geweer met terugslag (tweede prijs) |
| |
| |
| |
Tollensprijs
Vijfjaarlijkse prijs, ingesteld in 1903. Toegekend door het Tollensfonds. Deze prijs had aanvankelijk geen naam, maar heet vanaf 1918 Tollensprijs.
1903 |
G. van Hulzen |
1908 |
C. & M. Scharten-Antink |
1913 |
P.C. Boutens en Lodewijk van Deyssel |
1918 |
Willem Kloos en Jac. van Looy |
1923 |
Louis Couperus |
1928 |
R. van Genderen Stort |
1933 |
Arthur van Schendel |
1938 |
Herman de Man |
1943 |
J.W.F. Werumeus Buning |
1948 |
H.W.J.M. Keuls |
1953 |
Bertus Aafjes |
1958 |
Maria Dermoût |
1963 |
Ina Boudier-Bakker |
1968 |
F.C. Terborgh |
1973 |
Anton Koolhaas |
1978 |
Michel van der Plas |
| |
Jacobsonprijs
Vijfjaarlijkse prijs, ingesteld in 1925 ter nagedachtenis aan het Rotterdamse bestuurslid van het Tollensfonds Jos. Jacobson. Bestemd voor bejaarde Nederlandse letterkundigen.
1925 |
Nine van der Schaaf |
1930 |
F. Smit Kleine |
1935 |
Maurits Wagenvoort |
1940 |
G. van Hulzen en J.K. Rensburg |
1945 |
Frans Bastiaanse |
1950 |
J. van Oudshoom |
1955 |
Kees van Bruggen |
1960 |
Marie Schmitz |
1965 |
Elisabeth Zernike |
1970 |
Willem Brandt |
1975 |
Annie Salomons en J.C. van Schagen |
1980 |
Henriëtte van Eyk en Jeanne van Schaik-Willing |
| |
| |
| |
Stripachapprijs
Jaarlijkse prijs, ingesteld in 1974 door Het Stripschap. Hij wordt toegekend aan personen of instellingen die zich ‘buitengewoon verdienstelijk hebben gemaakt voor het beeldverhaal in het Nederlandse taalgebied’.
1974 |
Peter Houbolt |
1975 |
Jijé en Tillieux |
1976 |
Hans Kresse en Lo Hartog van Banda |
1977 |
de tekenaars van het blad Tante Leny Presenteert |
1978 |
Martin Lodewijk |
1979 |
Jaap Vegter |
1980 |
Jan Kruis |
1981 |
Jean Dulieu |
Afb. 25 Arme Paulus... (Tekening Jean Dulieu)
| |
| |
| |
Martinus Nijhoffprijs
Jaarlijkse vertaalprijs, ingesteld in 1953 en uitgereikt door het Prins Bernhard Fonds ter nagedachtenis van de dichter/vertaler Martinus Nijhoff. Aanvankelijk werd hij afwisselend toegekend aan vertalingen uit een vreemde taal in het Nederlands en uit het Nederlands in een vreemde taal, maar sedert 1961 wordt hij ieder jaar aan vertalingen van beide soorten toegekend.
1955 |
Bertus van Lier voor de vertaling van Antigone van Sophokles uit het Grieks |
|
Aleida G. Schot voor vertalingen uit Russisch proza |
1956 |
James S Holmes voor vertaling van Nederlandse poëzie in het Engels |
Afb. 26 (Algemeen Handelsblad, 27-1-1956)
1957 |
H.W.J.M. Keuls voor de vertaling van Vita nuova van Dante uit het Italiaans en van poëzie van Jules Supervielle uit het Frans |
1958 |
Dolf Verspoor voor vertaling van Nederlandse poëzie in het Frans |
1959 |
Bert Voeten voor vertaling van Engels, Frans en Duits toneel |
|
Max Schuchart voor de vertaling van The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien uit het Engels |
| |
| |
1960 |
Francisco Carrasquer voor vertaling van Nederlandse poëzie in het Spaans |
1961 |
Gerda van Woudenberg voor vertaling van Nederlandse poëzie in het Italiaans |
|
Evert Straat voor vertalingen uit het Duits, Engels, Spaans, Latijn en Grieks |
1962 |
Roy Edwards voor vertaling van Nederlands proza in het Engels |
|
Adriaan Morriën voor vertaling van proza en poëzie uit het Frans |
1963 |
Johannes Piron voor vertaling van Nederlands proza in het Duits |
|
Charles B. Timmer voor vertalingen uit Russisch proza |
1964 |
Giacomo Prampolini voor vertaling van Nederlands proza en poëzie in het Italiaans |
|
Christiaan N. Lijsen voor vertaling van proza uit het Frans |
1965 |
Ludwig Kunz voor vertaling van Nederlandse poëzie in het Duits |
|
Ernst van Altena voor de vertaling van Verzamelde gedichten van François Villon uit het Frans |
1966 |
James Brockway voor vertaling van Nederlands proza in het Engels |
|
J. Hemelrijk sr. voor vertalingen van Plautus uit het Latijn |
1967 |
Alexander Brotherton voor vertaling van Nederlands proza in het Engels |
|
Gerrit Kouwenaar voor vertalingen van Frans, Duits en Engels toneel, poëzie en proza |
1968 |
Felipe M. Lorda Aleiz voor vertaling van Nederlands toneel in het Spaans |
|
Ida G.M. Gerhardt voor de vertaling van Georgica van Vergilius uit het Latijn |
1969 |
Olga Krijtova voor vertaling van Nederlands proza in het Tsjechisch |
|
Marko Fondse voor vertalingen uit Russisch proza |
1970 |
niet toegekend voor een vertaling uit het Nederlands John Vandenbergh voor de vertaling van Ulysses van James Joyce uit het Engels |
1971 |
Lode Roelandt voor de vertaling van Max Havelaar van Multatuli in het Frans |
|
Else Hoog voor vertaling van proza uit het Engels |
| |
| |
1972 |
niet toegekend voor een vertaling uit het Nederlands E. Kummer voor de vertaling van Voyage au bout de la nuit van Céline uit het Frans |
1973 |
H.B. Jassin voor de vertaling van Max Havelaar van Multatuli in het Bahasa |
|
Peter Verstegen voor de vertaling van Pale Fire van Vladimir Nabokov uit het Engels |
1974 |
Adrienne Dixon-Meijering voor de vertaling van Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch in het Engels |
|
Cees van den Broek voor de vertaling van Cien anos de solidad van Gabriel Garcia Marquez uit het Spaans |
1975 |
niet toegekend voor een vertaling uit het Nederlands Barber van de Pol voor de vertaling van Rayuela van Julio Cortazar uit het Spaans |
1976 |
H.R. Radian voor vertaling van Nederlands proza in het Roemeens |
|
niet toegekend voor een vertaling in het Nederlands |
1977 |
niet toegekend voor een vertaling uit het Nederlands |
|
niet toegekend voor een vertaling in het Nederlands |
1978 |
Julia Majekova voor vertaling van Nederlandse literatuur in het Slowaaks |
|
Anneke Brassinga voor de vertaling van The Gift van Vladimir Nabokov uit het Engels; geweigerd uit solidariteit |
1979 |
Ingrid Wikén Bon de voor de vertaling van De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon in het Zweeds |
|
Karel van het Reve voor vertalingen uit Russisch proza |
|
Robert Lemm voor de vertaling van Concierto barocco van Alejo Carpentier uit het Spaans |
1980 |
Janko Moder voor vertaling van Nederlandse literatuur in het Sloweens |
|
Hans van Pinxteren voor vertalingen van Franse literatuur, in het bijzonder voor de vertaling van Salammbô van Gustave Flaubert |
1981 |
Philippe Noble voor de vertaling van Het land van herkomst van E. du Perron in het Frans |
|
Erika Dedinszky voor vertaling van Hongaarse literatuur, met name poëzie |
|
Tom Eekman voor vertaling van Russische literatuur |
| |
| |
| |
Aleida Schotprijs
Tweejaarlijkse vertaalprijs, ingesteld in 1980 en in 1981 voor het eerst toegekend door de Aleida Schot Stichting om uitvoering te geven aan de laatste wens van de vertaalster Aleida G. Schot.
De prijs is in eerste instantie bedoeld voor vertalingen van proza of poëzie uit een van de Slavische talen.
1981 |
Gerard Kruisman voor de vertaling van De merkwaardige lotgevallen van soldaat Iwan Tsjonkin van Wladimir Wojnowitsj |
| |
De Nieuwe Gercke Pico Bello Prijs
Onregelmatig uitgereikt door de redactie van De Nieuwe Clercke, onder voorzitterschap van Dr. A.M.M. Zondervan †, wegens prestaties.
1975 |
Diane Beerta |
1975 |
Ger Vaders |
1976 |
Dr. Hylke Tromp |
1977 |
Willem W. Waterman |
1979 |
Drs. P |
1980 |
Nico Scheepmaker |
| |
P.C. Onthooft-prijs
Prijsvraag, onregelmatig uitgeschreven door het Amsterdamsch Studenten Weekblad Propria Cures. Volgens de traditie bestaat de eerste prijs uit een redacteurszetel. Deze werd echter lang niet iedere eerste-prijs-winnaar ter beschikking gesteld. Ook nam de redactie vaak haar toevlucht tot een ‘tweede prijs’, een ‘troostprijs’ of een ‘eervolle vermelding’ om de beste inzender van het redacteurschap af te houden. Ironisch genoeg wisten juist veel van deze miskenden later toch op een of andere manier het redacteurschap te verwerven.
1961 |
J.G. Kooy (tweede prijs) |
1962 |
geen prijzen toegekend |
1963 |
H.M.T. Krabbé [= Tim Krabbé] (troostprijs) |
1964 |
G. de Wind (vermelding), geen prijzen toegekend |
1965 |
geen P.C. Onthooft-prijsvraag uitgeschreven |
1966 |
geen prijzen toegekend |
1967 |
P.M. van der Linden-de Feyter en Hester Frijn (eervolle vermeldingen), geen prijzen toegekend |
| |
| |
1968 |
geen P.C. Onthooft-prijsvraag uitgeschreven |
1969 |
geen P.C. Onthooft-prijsvraag uitgeschreven |
1970 |
geen P.C. Onthooft-prijsvraag uitgeschreven |
1971 |
geen P.C. Onthooft-prijsvraag uitgeschreven |
1972 |
geen P.C. Onthooft-prijsvraag uitgeschreven |
1973 |
geen P.C. Onthooft-prijsvraag uitgeschreven |
1974 |
Evert van Disch (eerste prijs), Willem Schilder (tweede prijs), E. Roodt (derde prijs), R. van Gelder (eervolle vermelding), Joop Hartog (vierde prijs) |
1975 |
Otto Brandvreesch (tweede prijs), René Fassaert (derde prijs), Peter Vleesch Dubois (eervolle vermelding) |
1976 |
Jan Hagel [= Henk Lagerwaard] (eerste prijs) |
1977 |
A.F.Th. van der Heijden [= Patrizio Canaponi] (gewone vermelding), Anton Hermus (troostprijs) |
1978 |
Wim Heins (eerste prijs) |
1979 |
Theodor Holman (eerste prijs), Ad van Iterson (tweede prijs), Joop Goudsbloem (eervolle vermelding) |
1980 |
Wim Heins (eerste prijs), Gerard Kaay (tweede prijs), Adriaan van Bergen (eervolle vermelding), Ad Meertens (gewone vermelding) |
1981 |
Theo Spelberg (eervolle vermelding), Kees van Beijnum (vermelding), Machteld Cramer (melding), geen prijzen toegekend |
Afb. 27 Hier ontvangt stilist A. Moonen de Keefman-bokaal uit de handen van de enige winnaar van de Jan Arendsprijs, Jacques Commandeur. Sedertdien is de Keefman-bokaal spoorloos. (Foto Jan Willem Stas)
| |
| |
| |
Keefman-bokaal
Wisselprijs, ingesteld door Propria Cures, om begrip te kweken voor de thematiek van kamernood, afwijkend gedrag en zelfmoord in de Nederlandse letteren. Vooral bedoeld om de nagedachtenis van Jan Arends levend te houden.
| |
Ramp-Hofdichtprijs
Jaarlijkse prijs, ingesteld in 1980. Hij is door het dagblad Het Vaderland en de Stichting Kunst en Culturele Samen werking ter beschikking gesteld aan de Stichting Ramp en bestemd als aanmoediging voor Nederlandse dichters beneden de dertig jaar.
1980 |
Willem Bijsterbosch voor Motief onbekend |
| |
Cestodaprijs
Ingesteld in 1974 door Eelke de Jong, K. Schippers en Theun de Winter. Wordt vanaf 1975 elk jaar op 29 oktober toegekend door Nico Scheepmaker, wegens het moeiteloos beoefenen van de Nederlandse taal in al haar genres.
1974 |
Nico Scheepmaker |
1975 |
Gerrit Komrij |
1976 |
Herman Pieter de Boer |
1977 |
Harry Mulisch |
1978 |
Hugo Brandt Corstius |
1979 |
Kees van Kooten |
1980 |
K. Schippers |
1981 |
Annie M.G. Schmidt |
Afb. 28 Het Genootschap Onze Taal kende Nico Scheepmaker de Cestodaprijs toe voor het moeiteloos beoefenen van de Nederlandse taal in al haar genres. Dit ANP-bericht bleek een practical joke te zijn van Eelke de Jong, K. Schippers en Theun de Winter. Het slachtoffer Nico Scheepmaker stelde zelf de prijsuitreiking vast op 3 november 1974 op het Wenceslasplein in Praag. De practical jokers lieten jammerlijk verstek gaan, en Scheepmaker werd, onder de verbaasde blikken van de Pragenaars, de Cestodaprijs overhandigd door Aart van Zoest. (NRC. 29-10-1974)
| |
| |
| |
Jan Cremer Wisseltrofee
Een geldprijs plus wisseltrofee, in 1967 ingesteld en tot en met 1969 jaarlijks uitgereikt door Jan Cremer aan degene(n) die in hst bekroningsjaar het meest hadden bijgedragen (in positieve of negatieve zin) aan de publiciteit rond Het Fenomeen.
1967 |
Ben Dull en Het Parool |
1968 |
W. Polak; niet aanvaard |
1969 |
Mies Bouwman en het team van Mies-en-scène |
1970 |
Jan Buis |
1971-1980 |
niet uitgereikt |
Afb. 29 Wethouder van Kunstzaken Wim Polak, de huidige burgemeester van Amsterdam, weigerde Jan Cremer de Amsterdamse prozaprijs, en weigerde zelf de Jan Cremer Wisseltrofee. (De Tijd en De Volkskrant, 9-12-1967)
| |
| |
| |
Fontijnprijs
Aanmoedigingsprijs voor debuterende schrijvers, in 1974 ingesteld door Mensje van Keulen.
1974 |
R.A. Basart voor Oranjebal |
| |
Kabouter van het Oosten-prijs
Wordt toegekend aan een kunstenaar die ‘het eigene van het oosten’ in zijn werk tot uitdrukking heeft gebracht op een zodanige wijze, dat dit in heel Nederland gewaardeerd kan worden.
1975 |
Habakuk II de Balker |
1979 |
Willem Wilmink |
Afb. 30 Links Dick Michon, die de Kabouter van het Oostenprijs uitvond, in het midden de Kabouter van het Oosten zelf in handen van zijn winnaar Willem Wilmink. (Foto Jan Willem Stas)
| |
Marianne Philipsprijs
Jaarlijkse prijs, ingesteld in 1951 door de weduwnaar van Marianne Philips, S. Goudeket, en toegekend tot en met 1975.
Hij was bedoeld om creatieve auteurs te eren die dooreen speling van het lot minder de aandacht hebben getrokken dan zij verdienden.
1951 |
Constant van Wessem voor zijn gehele oeuvre |
1952 |
Til Brugman voor haar gehele oeuvre |
1953 |
Dirk Coster voor zijn gehele oeuvre |
| |
| |
1954 |
Nescio voor zijn gehele oeuvre |
1955 |
Maurits Dekker voor zijn gehele oeuvre |
1956 |
Belcampo voor zijn gehele oeuvre |
1957 |
Jac. van Hattum voor zijn gehele oeuvre |
1958 |
Nico Rost voor Goethe in Dachau, Nog draaft Beyaard en De vrienden van mijn vader |
1959 |
R. Blijstra voor zijn gehele oeuvre |
1960 |
Jef Last voor zijn gehele oeuvre |
1961 |
C.J. Kelk voor zijn gehele oeuvre |
1962 |
Beb Vuyk voor haar gehele oeuvre |
1963 |
Mr. Evert Straat voor zijn essayistisch werk |
1964 |
Catharina van der Linden voor haar gehele oeuvre |
1965 |
B. Roest Crollius voor Bezwarende getuigenis |
1966 |
J.C. van Schagen voor zijn gehele oeuvre |
1967 |
Ida G.M. Gerhardt voor haar gehele oeuvre |
1968 |
Maurits Mok voor zijn gehele oeuvre |
1969 |
Chr.J. van Geel voor Spinroc en andere verzen en Uit de hoge boom geschreven |
1970 |
Gabriël Smit voor Op mijn woord |
1971 |
Sjoerd Leiker voor zijn gehele oeuvre |
1972 |
Alfred Kossmann voor zijn gehele oeuvre, in het bijzonder voor Ga weg, ga weg, zei de vogel |
1973 |
A. Alberts voor zijn gehele oeuvre |
1974 |
Joop Waasdorp voor Het naakte leven en Welkom in zee |
1975 |
Aya Zikken voor haar gehele oeuvre |
| |
Reina Prinsen Geerligsprijs
Jaarlijkse prijs ingesteld in 1946 door haar ouders en broer ter herinnering aan Reina Prinsen Geerligs, die op 24 november 1943 op het executieterrein van Sachsenhausen werd gefusilleerd, en tot 1981 bestemd voor jonge schrijvers en dichters van 20 tot 25 jaar.
1947 |
Simon van het Reve voor De avonden |
1948 |
Mies Bouhuys voor Ariadne op Naxos |
1949 |
Willem Wittkampf voor Het kanon |
1950 |
J.A. Blokker voor Séjour |
1951 |
Harry Mulisch voor Archibald Strohalm |
1952 |
Kees Stempels voor De glazen bol |
1953 |
Remco Campert voor Berchtesgaden en |
|
Ellen Warmond voor Proeftuin |
| |
| |
1954 |
Henk Meijer voor Consternatie |
1955 |
W.G. Klooster voor Zonder het genadige einde |
1956 |
Winny Pendèl voor Ik ga weg, tot ziens |
1957 |
niet toegekend |
1958 |
niet toegekend |
1959 |
J. Bernlef voor Kokkels |
1960 |
A.P. van Hoek voor Duitsland, nu |
1961 |
Peter van Gestel voor Vier verhalen |
1962 |
Steven Membrecht voor Het einde komt vanzelf |
1963 |
niet toegekend |
1964 |
Kees Holierhoek voor Slow-quick-quick-slow |
1965 |
Henk van Kerkwijk voor Geweer met terugslag |
1966 |
niet toegekend |
1967 |
Eddy van Vliet voor Duel |
1968 |
Hans Vlek voor Een warm hemd voor de winter |
1969 |
niet toegekend |
1970 |
Arie van den Berg voor Mijn broertje kende nog geen kroos |
1971 |
niet toegekend |
1972 |
Willem-Jan Otten voor Een zwaluw vol zaagsel |
1973 |
Frans Kusters voor Jouw goedheid |
1974 |
niet toegekend |
1975 |
niet toegekend |
1976 |
Oek de Jong voor De handen van Moeskops en |
|
Jotie T'Hooft voor Junkieverdriet |
1977 |
niet toegekend |
1978 |
niet toegekend |
1979 |
Léon de Winter voor De (ver)wording van de jongere Dürer |
| |
Anton Wachterprijs
Tweejaarlijkse prijs, ingesteld door het Centraal Comité 1945 Harlingen als aanmoedigingsprijs voor jonge auteurs voor een autobiografisch debuut, dat zij hebben gepubliceerd in de Nederlandse taal. Hij wordt uitgereikt op de geboortedag van S. Vestdijk.
1977 |
Frans Kellendonk voor Bouwval |
1979 |
Patrizio Canaponi voor Een gondel in de Herengracht |
1981 |
Peter Joannes Burgstedde voor Mijn boosaardige zuster Elektra gevolgd door Over verknochtheid |
|
|