Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[herdersdicht]herdersdicht, bucolische poëzie, idealiseert het leven op het land; verheerlijkt trouwe en reine liefde van eenvoudige, onbedorven buitenlieden. Als voorbeeld golden de Eclogae van Vergilius; zeer veel vertaald en nagevolgd. Ook geparodieerd; zie Ulius. Zie ook idylle. In zijn verhandeling over het herdersdicht noemt Wellekens Granida van Hooft, Aspasia van Cats, Daphne van Mr. Johan Beets, Diana en andere toneelstukken van Krul, De Leeuwendalers van Vondel, de 13 Heilige Herderszangen van Arnold Moonen; 1715. Onder de vertalingen roemt W. Vondels Landgedichten van Virgilius; Den Trouwen Batavier van Rodenburg naar Guarini; De Getrouwe Herderin van S. Ingen, 1658, naar Contarini; Amintas van Tasso door C. Hoofman (en door Wellekens zelf); De Buitenspoorige Herder van H. Angelkot, naar T. Corneille. Aan het slot komt hij op de visserszangen, die hij in de Ned. letteren inleidt. Sedert 1690 herleefde de bucolische poëzie in Italië. In de schilderkunst was Antoine Watteau uit Valenciennes er de hoofdman van: elegante, galante gezelschappen in de landelijke omgeving van buitenplaatsen. De eclogae van Virgilius werden het voorbeeld. Bij ons Broekhuizen, Pluimer, Kath. Lescailje, Willem Mylius, doch bovenal Wellekens; zie daar. Verder Vlaming, Schermer, Kath. de With, Pieter Visscher, Droste, Gerardus Kempher, J. van Hoogstraten, E. Greenwood, Zeeus, Korn. Boon, Langendijk. Een met goud bekroonde Verhandeling over het Herdersdicht van Kantelaar verscheen 1813. |
|