Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[idylle]idylle, dichterlijke schildering van het leven van eenvoudige mensen als herders, vissers en boeren; uitbeelding van de geneugten van het landleven; onderdeel van de pastorale of herderspoëzie. Nanno van Vosmaer; De Verjaardag en De Vorstin in het Dorp van Staring; bundel Idyllen van Pol de Mont, 1882. Reeds beoefend door Theokritos bij de oude Grieken. Bij ons in de Arcadia's in proza; zo ook Meester Maarten Vroeg van Vosmaer Sr. In de Camera schetsen als Teun de Jager. Van Cremer de Betuwse Novellen. Bij uitbreiding ook beschrijving van een genoegelijk leven als in De Gouden Bruiloft van Messchert, en in de ‘besteek’ bij de kuiper van Jan van Beers in zijn Begga; zie daar. Verder: Immerzeel, Hugo van 't Woud; Prudens van Duyse, Godfried of de godsdienst op 't veld, in 5 zangen, 1842. In proza Rikke-tikke-tak van Conscience, 1846 opgenomen in Het Taalverbond, de liefdesgeschiedenis van een smidsdochter. Verder o.a. De Loteling en Bavo en Lieveken, 1865. Van Multatuli: Saïdjah en Adinda; Wouter en Famke. (Idylle, Gr. = beeldje.) Studie van Dr. Marie M. Prinsen, De idylle in de 18e eeuw, 1934. Voornaamste dichters van toen: Broekhuyzen, Wellekens, Schermer, Poot. |
|