centen, een kluit vischdeeg, een dolle kastanje, een stuk elastiek uit den bretel van zijn oudsten broêr, een leêren zuiger om steenen meê uit den grond te trekken, een voetzoeker, een zakje met kokinjes, een grifje, een koperen knoop om heet te maken, een hazesprong, een stukje spiegelglas, enz, enz., alles opgestopt en in rust gehouden door een bonten zakdoek.
De hollandsche jongen maakt in 't voorjaar eene verzameling van eieren; in het uithalen van nestjes, geeft hij blijken van kracht en behendigheid, en misschien van den aanleg tot de zeevaart ons volk eigen; in het inkoopen van vreemde soorten, bewijzen van onstoorbare goede trouw; en in het verkwanselen van zijne doubletten, van vroegtijdigen hollandschen handelgeest. De hollandsche jongen, het is waar, slaat zijne bokken hardvochtig, maar in 't geven van roggebrood aan diezelfde dieren heeft hij zijns gelijken niet. De hollandsche jongen is veel minder ingenomen met de leerwijze van prinsen dan de hollandsche schoolmeester; maar wat de opvoeding van plakkers en paapjes betreft, hierin zou hij een examen kunnen doen voor den eersten rang. Hij is dolgraag op een paardenmarkt, en wandelt op de parade voor de tamboers uit, met den rug naar de mooie mannen toe. De hollandsche jongen encanailleert zich lichtelijk, en neemt spoedig over uit een woordenboek, dat de hollandsche moeders niet bevalt, maar hij heeft ook weinig aanmatiging jegens de dienstboden. Hij is gewoonlijk hoogrood, als hij binnen moet komen om aan oom en tante te vragen hoe zij varen, en spreekt bij dergelijke gelegenheid bijna geen woord; maar minder spaarzaam met woorden en minder verlegen is hij onder zijn gelijken, en niet bang om voor zijn gevoelen uit te komen. Hij haat lafaards en klikkers met een volkomen haat; hij zal nog al eens gauw zijn vuistje uitsteken, maar spaart in 't vechten zijn partij; hij speelt niet valsch; hij heeft een bestendigen inktvlak op zijn overgeslagen halsboord, en wel wat neiging om zijn schoenen scheef te loopen; - hij houdt zijn vader staande dat hij over ijs van één nacht loopen kan, en beschikt over vriezen en dooien naar lust en welgevallen; hij eet altijd een boterham minder en leert eene les meer, dan waar hij trek toe heeft; hij gooit een steen tienmaal verder dan gij of ik, en buitelt driemaal over zijn hoofd zonder duizelig
te worden.-
Gegroet, gegroet, gij vroolijke en gezonde, lustige en stevige knapen; gegroet, gegroet, gij speelsche en blozende hoop des vaderlands! Mijn hart gaat open als ik u zie, in uwe vreugde, in uw spel, in uw uitgelatenheid, in uw eenvoud, in uw vermetelen moed. Mijn hart krimpt toe, als het bedenkt wat er ook van u worden moet. Of zult gij, die daar beurtelings een frisschen beet uit een zelfden appel doet, in later jaren nooit gewaar worden dat het noodig is, den appel in een hoek te nemen, en alleen op te eten; ja, de schillen weg te stoppen, en de pitten te zaaien voor uwe nakomelingschap? En gij die daar geduldig