hodie, quam olim experiatur obtrectatores (Hard. 1764. 4o.) Niet minder meldingswaardig was zijne twee jaren later gehouden Or., quâ demonstratur rationem sanam haud intercedere quominus religionis Christianae mysteriis fidem habeamus (Traj. ad Rhen. 1766); een stuk dat van zoo veel waarde geoordeeld werd dat een bijzonder besluit der akademische bestuurders in de kosten der uitgave er van voorzag. Ook sprak hij nog twee rectorale redevoeringen uit; De insignioribus, quae Theologum formant et commendant, virtutibus, en De Christ. relig. veritate ex historiâ Paulli, ab ipso ad eam vocati J.C. maxime conspicuâ, beide onuitgegeven.
In 1766 werd hij, in plaats van zijn vriend Nic. Barkey, naar den Haag vertrokken, tot hoogleeraar in de godgeleerdheid en predikant bij de St. Stephanus gemeente te Bremen beroepen. Hij sloeg echter dit beroep, gelijk ook dat van Franeker, in 1787, af, nam in de lente van 1804 zijn emeritaat en overleed in Februarij 1805. Hij was gehuwd met Helena Maria Gildemeester.
Schacht was zeer verdraagzaam en gematigd in zijne theologische rigting, gaf uitmuntende lessen over de joodsche oudheden en behandelde in zijne encyclopaedische lessen de godgeleerdheid in haren geheelen omvang.
Hij gaf in het licht:
C. Ikenii Harm. hist. perpess. Servatoris nostri recudi curavit, Harmoniam vero hist. J.C. resurrectionis, notis illustratam, addidit J.H.S. Traj. ad Rhen. 1758. 4o.
Zie Gött. gel. Anzeig. 1759, St. 135, S. 1175 en Eslangsche gel. Zeit. 1759, S. 777.
C. Ikenii dissertt. philol. theoll. in diversa S. Cod. utriusque Instrum. loca. Collegit ac recensuit J.H.S. Traj. ad Rhen. 1770. Vol. IIdam. 40.
Iken had zelf ten jare 1749 het eerste deel uitgegeven.
Zie Ernesti, neueste Theol. Bibl. I. 472; Froriep, Bibl. der Theol. Wis. B. I. 535 II en b. 728.
Uitlegk. verhandelingen over uitgezochte plaatsen van Matthaeus en Marcus Evangelie in Bibl. Brem. nova. Cl. I. Fasc. 2. p. 237. en Cl. II. Fasc. 3. p. 479.
De noodzakelijkheid van eene spoedige bekeering, ter waarschuwing tegen het uitstel van dezelve, aangedrongen. Amst. 1762, verm. ald. 1777. 8o. in het Hgd. Die Nothwendigkeit einer schleunigen Bekehrung u.s.w. Mit einem Anhange von G.G. Otterbein. Franckf. u Leipsig. 1788.
Zie Barkey, Bibl. Brem. nev. II. 393.
Over de noodzakelijkheid van den Heer te zoeken enz. in Schatkamer der geleerden en Ned. Letter-verlustiging. Amst. 1762. D. II. no. 1.
Over de oorzaak waarom de Christ. godsdienst tegenwoordig meer bestrijders dan voorheen ontmoet. Utr. 1761. 8o.