| |
[Johannes d' Outrein]
OUTREIN (Johannes d') werd den 17 van Oogstmaand 1662 te Middelburg geboren, ontving zijn eerste opleiding op de Latijnschool te Breda, vervolgens te Middelburg, werd in 1680 te Franeker student en woonde er de lessen bij van Blankard, Andreae, de Grauw, Rhenferd, Perizonius, à Marck, van der Waeyen en Vitringa. Nog geen 19 jaren oud (1689) verdedigde hij opentlijk een academisch proefstuk, de lumine rationis en viermaal een ander de immortalitale animi, onder Andreae, en onder Vitringa een de Deo Mauzzim, ad locam. Dan. XI:38, en, voor hij 20 jaren bereikt had, zag hij zich, na onder van den Waeyen over een deel zijner Summa Theologiae en onder Andreae de colore nogmaals geredetwist te hebben onder algemeene toejuiching met de waardigheid van Meester in de vrije kunsten en doctor in de wijsbegeerte bekleeden. Hij bleef echter te Franeker wonen en hield zich aldaar bezig met eenige studenten in de gronden der godgeleerdheid te onderwijzen tot het jaar 1683, toen hij tot proponent werd aangenomen. Den 25 Februarij 1685 werd hij, in plaats van Wilhelmus Everdijk, naar 's Hertogenbosch vertrokken, predikant te Oost-Zanen in Noord-Holland. Drie jaren arbeidde hij in deze kleine gemeente en vervaardigde er verscheidene godgeleerde schriften, die zijnen reeds lang verworven roem bevestigden. In 1687, niet gelijk Veeris wil in 1688, verliet hij Oost-Zanen, en vertrok hij naar Franeker, waar hij later door curatoren der hoogeschool tot opziender der openbare bibliotheek werd benoemd. Den 19 April 1691 deed hij te Arnhem zijne intrede, bedankte in 1694
voor Alkmaar, doch nam in 1703 het beroep te Dordrecht aan, en toen hij, kort daarna, in plaats van van Til, tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en gewijde oudheidkunde door curatoren benoemd was, aanvaardde hij den 14 van oogstmaand van datzelfde jaar deze waardigheid met eene Oratio
| |
| |
inanguralis de Nazaraeis, die ook in het Nederduitsch het licht zag. In December 1708 verwisselde hij Dordrecht met Amsterdam, waar hij den 24 Febr. 1722, in den ouderdom van ruim 59 jaren, ontsliep. Hij huwde in 1689 te Franeker met Geertruid Sluiter van Wezel, eene wakkere vrouw, die zich als schrijfster heeft bekend gemaakt. D'Outrein was een Coccejaansch theologant, maar tevens leerling van Vitringa, die van den voortreffelijken meester geleerd had minder slaafsch dan men tot nog toe plagt het spoor van Coccejus te volgen en meer zijn eigen en geoefend oog te raadplegen. Zoo ontmoeten wij hem dan ook als uitlegger der H. Schrift wel achter staande hij hetgeen lateren tijd geleverd heeft, maar toch den zijnen vooruit en mede den weg banende tot het betere van volgende dagen.
Ook op het gebied der leerstellige godgeleerdheid was hij, gelijk trouwens van zelf spreekt, Coccejaan, maar een die aan het dogmatische dadelijk eene praktikale rigting toevoegde: vooral echter pastte hij het praktikale toe in zijne leerredenen en verkreeg daardoor een allerbelangrijksten invloed op de Hervormde kerk. Was Flud van Giffen de eerste voorganger geweest van die Coccejanen, welke men met den naam van ernstigen onderscheidde, d'Outrein streefde hem, met wien hij hijzonder bevriend was, in dit opzigt verre vooruit. Hij was wel de voornaamste, die, in plaats van de drooge, vaak onverstaanbare, wettische en schoolsche Coccejaansche leerredenen, stichtelijke predikatien gaf, evangelische verstaanbaar, verwarmd door den innerlijken gloed van christelijken zin, praktikaal. Hij openbaarde zijne praktikale rigting in alles, niet het minst ook in zijne belangstelling in het godsdienstig onderwijs der jeugd. Overigens was d'Outrein een man van veelzijdige keunis, zeer ervaren vooral in de oude talen, ook heeft hij zich als nederduitsch dichter bekend gemaakt, doch met vrij wat minder verdiensten dan hij als theologant mogt inoogsten.
Er bestaat van hem een fraai portret geteekend door Boonen, gegraveerd door van Gunst, en een ander naar Boonen, door Philips, in veel kleinder formaat, gegraveerd. Van dit laatste is voor eenigen tijd een niet onaardig steendrukplaatje, door Soetens te 's Hage uitgegeven.
Hij schreef:
Dissertatïo philologica de Deo Mauzzim. Dan. XI:38 Francq. 1681 4o.
Exercitationes IV Academicae de Mente humanâ, ejusque praecipue immortalitate. Francq. 1681-1682 4o.
Disputatio inauguralis de colore. Francq. 1682 4o.
Den Sendbrief aan de Gulateren kortelyk verklaart door
| |
| |
H. Johannes van der Waeyen, uit het Latyn vertaalt. Leeuw. 1682 12o.
Korte uitbreiding van 't Hooglied van Salomo in rym, nevens eenige andere Gezangen. Ald. 1682 12o.
Korte schets der Godlyke waarheden, soo als deselve in haar natuurlyke ordre te samen geschakelt zyn, waar in kortelyk de H. Godgeleertheit doorloopen, de wegen Gods in syn kerne nagespeurd en insonderheid de verscheide bedoelingen van het genaden-verbond wat nader uitgepluist worden, tot oeffening van waarheid en deugd. Amst. 1687, 1690, 1691, 1696, 1703, 1710 (den twaelfden druk, waarin (behalven eenige vermeerdering) de Schriftuurplaatsen, tot bewys dienende, zijn uitgedrukt, op niews beschaaft, en werkelyk verbetert) 1719, 1732 12o. Amst. 1699 (in 't Fransch). In Duitschland sedert 1687 meermalen te Bremen en te Frankfort aan de Main.
Zie Rabus, Boekz. der gel. 1696 bl. 531 volgg.; Bibl. Brem. bl. I p. 146.
Het Hooglied van Salomo, kortelijk verklaard door den heer Nikolaas Lydius, in rijm nagevolgd en nu vermeerdert enz. Amst. 1690, 1713 12o.
De gelykenisse van den verlooren zoon en onregtveerdigen rentmeester. Luk. XV:16-29 en XVI:1-48, beneffens nog eenige andere stoffen, als 1. De gelgkenis van de kinderkens op de Markt, Matth. XI:16-29, 2 van den onvrugtbaren vygenboom, Luc. XIII:6-9, 3. Het oordeel Gods over Loth's wyf, Luc. XVII:32, 4. De geschiedenis van den vervloekten vygenboom, Marc. XI:12, 14, 20. 5 Bileams prophetie van den Messias, Num. XXIV:17. 6. De onbestendigheit van alle vleesch, en eeuwigduurentheit van het woord Gods, Ies. XL:6-8, 7. De gelijkenis van 't opwassend zaad uit de goede aarde. Marc. IV:21-29. Arnh. 1692 Amst. 1699 4o. De tweede druk, merkelijk verbeterd, nevens een zedige verdediging van de verklaring over Lucas XV:11-32, tegen de zwarigheden geopperd door den heer Joh. Kreichton. Ook in 't Duitsch vertaald. Rabus, Boekz. 1693 bl. 300 volgg.
Ontleding, uitbreiding en verklaring van den Sendb. van Panlus aan de Colossensen ende den CVII Psalm. Amsterd. 1694 4o. Bibl. Brem. cl. III p 171, met het Afscheid van Franequer, de intrede tot Arnhem, de inhuldiging van J. Bodaan en den CXXVI Ps. in drie leerredenen verklaard en toegepast. Amst. 1695 4o. Ook in het Hoogd. vert. Rabus, t.a.p.D. VI bl. 36 volgg.
De kerk in rouw, getroost over het smartelijk en weergaloos verlies en droevigst afsterven van de grootmagtigste vor- | |
| |
stinne Maria, Koningin van Engeland enz. uyt Marc. XIV. 4. Amst. 1695.
Honigraat der verdrukkingen, ofte een bundelken van leerredenen over Rom. V. 3-5, Ps. XXXIX:10 en XCIV:19. Sprekende van de verdrukkingen der geloovigen ende hun gedrag en vertroostingen in deselve. Amst. 1697, 1700, 12o. en met J. la Placette, over 't gebruik en misbruik der vertroostingen, vertaald. Amst. 1719, 1720, 1742, 12o. Zie Rabus, t.a.p.D. XI bl. 63-69, Bibt. Brem. cl. V p. 513.
Proefstukken van heylige sinnebeelden, met een breede inleidinge over de veelheid, grootheid en wysheid der werken van God. Van de sinnebeeldige Godtgeleertheid ende het sinnebeeldige der scheppinge. Den CIV Psalm Prophetisch en sinnebeeldig uytgebreid. Het tweede deel bevat Heilige versegelingen, ofte het verzegelde Fundament Gods, over 2 Tim. XI:19, met een breede inleidinge, waarin, behalven eenig berigt nopens dit werk, verscheide saken en naleezingen, als ook eenige brieven van de heeren J. Gronovius, J. Perizonius en Th.J. ab Almeloveen, tot nader ophelderinge van hetselve dienende. Nevens een Aanhangsel waarin breed pratig verhandeld en uit de ouwdheden opgehèlderd worden Exod. XVII:15, 17. Zach. XIV:20. Mal. IV:5, 6 en Jer. XXIII:5, 6. Amst. 1701 2 vol. 4o. Z. Rabus Dl. XVII bl. 295-323. D. XVIII bl. 113-123. Kunst- en Letterb. 1842 bl. 393.
Roosendaalsche vermaaklijkheden, of wegwyzer door de Heerlijkheid Roosendaal. Amst. 1700 4o. en 12o. Vermeerderd 1712 12o. It. met nieuwe vermeerderingen en platen. Amst. 1718 gr. 4o.
De werken van Jean d'Espagne, uitgegeven met een brede voorreden en verscheide aanmerkingen van J.O. over dien schrijver. Utrecht 1700, 1731, 1732, 4o.
Gods tabernakel onder de menschen, ende de heerlijkheid des zoons Gods, over Joh. I:14, mitsgaders het heilig Sabbath en Juleljaar, over Lev. XXV:1-13, het Alphabet der Godsaligheid. Amst. 1701 12o.
Bijbelsche keurstoffen of schriftmatige verhandeling van eenige uitgelezene plaatsen der H. Schrift, als Ps. CX:3 Judae vs. 3. Eph. V:10, 17. Hoogl. V:16. Eph. II:13-16. Gal. V:25. Ezechiel XVII:22-24. Matth. IX:37-38. Spreuk XI 30. Amst. 1702 12o.
Alphabeth der Godzaligheid, of den CXIX Psalm ontledet, verklaart en in rijm nagevolgt. Amst. 1701 12o.
Het groote goed van Gods uitverkoornen ende Gods wonderbare goedertierentheden omtrent Nederland in den jare 1702, over Ps. XXXI:20 en 22-25. Amst. 1702 12o. Met twee
| |
| |
voorbereidingen tot de openbare gebeden over Ezech. XXII:20. Amst. 1712, 1732 12o.
Bybelsche keurstoffen, of schriftmatige verhandeling over eenige uitgelesene plaatsen der H. Schrift. Amst. 1702 12o.
Eben haezer, ofte gedenksteen der hulpe van Jehovah, over 1 Sam. VIII:12o. Tweeden Eben haezer, ofte de gedenksteen der hulpe van Jehovah uit Dent. XXXIII:26; benevens eene waarschouwing tegen alle onmatige en sondige blijdschap, uit Jos. IX:1. 2 D. 12o. Amst. 1702, 12o. 1704 12o.
Redenen van Vreeze en Hoope, in desen tegenwoordigen Oorlog. Mitsgaders de hoope en vertroostinge der kerke, nyt de Prophetische schriften, van Mozes af tot de Openbaringe Johannes. Amst. 1703-1707 3 D. 12o.
Afscheids-reede gedaan in de gemeente van Arnhem ende intreé-reeden tot de gemeente van Dordrecht. Amst. 1703 4o.
Oratio inaug. de Nazeraeis. Dordr. 1703 4o. Ook in het Nederd. door den schrijver zelven.
De zielsopheffing van een godvruchtige Bidder en Dankzegger tot Jehova. over Jer. XXV, CXVI, LXXXIII, XC en LXVII. Dordr. 1704 4o. verm. 1714 12o.
Noodige Aanmerkingen op een boeksken, genaamt de eenige Gereformeerde waarheid, uitgegeven door de sogenaamde Hebreen; met een Nareden tegen F. van Leenhof. Dordrecht. 1704, 4o.
Gods betuyging tegen Israel Ps. LXXXI:14-17 op onse tyden en seden gepast, nevens het Reukwerk van de gebeden der Heyligen, over Ps. CXLI:2. Amst. 1704 12.
Het slot van Deborahs Triomflied. Rigt. V:31, Benevens een wensch en bede enz. voorgestelt op den algemeenen dank- en bededag, den 20 van Louwmaand 1705, Dordrecht, 1705, 12o.
De kracht der Godzaligheid, ofte de ware Heilighmakinge in haar aart en nature enz. Dordr. 1705 12o.
Brief van een vriend nopens het boek van Mr. de Joncourt, over de verscheide wyzen van 't verklaren der H. Schrift; nevens een voorberigt en Joncourtiana. Dordrecht, 1708 12o.
Naberigt op het dank-adres van L.v.G. Dordr. 1708 12o.
Kortbondig antwoord op het klaag-adresse van mr. de Joncourt. Dord. 1708 12o.
De droefheid die naar God is, ende de ware zelfsverloocheninge. Dordr. 1708 12o.
Eerste beginselen der Goddelijke waarheden voor de kinderen in jaaren en in verstand, ten deele getrokken uit de
| |
| |
Schets der waarheden en verrijkt met Historische vragen over het O. en N. Testament. Amst. 1696, 1411. 12o.
Rabus t.a.p. 1696 bl. 351 volgg.
Groote nuttigheid der catechisatien. Daarbij gevoegt is een verhandeling van Stephanus Ganssenus, over het regte gebruik der sleutelen omtrent de kranken, vertaalt en agtervolgt met eenige aanmerkingen, omtrent de regte behandeling der kranken. Amst. 1708, 3e dr. 1714, 1742 12o. Dit werk wordt door de schrijver der Unschuld. Nachrichten von alten und neue Theol. Sachen en door Koecher, Gesch. v.d. Heidelb. Catech. zeer geprezen.
Paulus laatste zegenwensch en Salamons Bedde bewaakt. Amst. 1709 4o.
Nederlands Dankaltaar voor de overwinningen bevogten in 1708. Amst. 1709 12o.
Christelijke Godgeleerdheid van Adam en Mozes, benevens het genaden Verbond aan Israel, voorgesteld door J.d.O. Amst. 1710 12o.
Eerste beginselen der Goddelijke waarheden, voor kinderen in jaren en verstand. Amst. 1712 12o. Middelb. 12o.
De Prophetïsche Godgeleerdheid. Amst. 1712 12o.
Commentarius in quinque priora Capita Epistolae Pauli ad Hebraeos. Amst. 1712 4o.
De Sendbrief van Paulus aan de Hebreeuwen ontledet, uitgebreid en verklaart. Amst. 1711-14-15 4 d. 4o.
Het Fondament of de Godgeleertheid der Apostelen. Amst. 1712 4o.
Jesus Christus, de Hogepriester na de wijze van Melchizedek, en het tegenbeeld van Aaron. Amst. 1713 12o.
Dissertatio Philologico- Theologica de Melchisedecho, non Henocho: et observationes miscellaneae in selecta sacrï codicis loca. Amst. 1713 12o. betreffende zijn twist met Henricus Hulsius.
Uitgegevene Predikstoffen op verscheidene tijden sedert 1709 tot 1713 12o.
De clangore Euangelico Dissertationes XV. Amst. 1714 8o. Boekz. der Gel. Wereld. Sept. 1715. Paquot T. I p. 441.
De geestelijke tempelbouw uit levendige steenen ende het Christelijk Priesterdom, over I Petr. II:4, 5 ter gelegenheyd van de inwyinge van de hervormden kerk te Ransdorp. Amst. 1720 8o.
De Tabernakel van Mozes, en zijnen oorsprong, gestalte, cieraad, voorbeeldig gebruik en geestelijke beduidenis beschouwt en verklaart, met kopere platen. Amst. 1715 12o.
| |
| |
De Godvruchtige nachtmaalhouding door de heer Jean de la Placette, vertaald door J.d.O. Dordr. 1715, 1716, 12o. (zie het art. Placette.)
Campegius Vitringa, over alle de Evangelische Parabolen, vertaald en door aanteekeningen opgehelderd. Amst. 1715 4o. vert. in het Hgd. Herborn. 1717 4o, Bibl. Brem. Cl. III p. 287 Cl. VI p. 709.
Korte schets van de Christelijke zeedeleer, ofte van het Geestelyk leven; door de heer O. Vitringa, vertaalt door J.d.O. Amst, 1717, 1718 12o. (Lat.) Francq. 1716 8o. Bremae 1717 in het Fr. overgezet door D. Limieres. Amst. 1727 8o.
Gouden kleinood van de leer der waarheid, vervat in de Heidelbergsche Catechismus. Amst. 1709 4o. 1724 4o. met aanteekk. van Fred. Adolph Lampe 1762, 8o. 1735, 1770, 4o. (voor de negende maal). Bremen, 1721 in het Hoogd. door H.G. Tegeler. Zie Koecher, bl. 322 Bibl. Brem. bl. II p. 293, 771, 895, bl. IV p. 1070, 1071. Cl. V. p. 326.
Godvruchtige zielsbetrachting voor, onder en na het H. Avondmaal des Heeren in eene verklaringe over Ps. XXIII. Dordr. 1721 12o. 1732 12o.
In de Bibl. Brem.
Dissertatiunculae in Jerem. XXX:21 Cl. I p. 1-12.
Dissertatio Philologico-Theologica de piscina Bethesdaea ad Joh. V:1-5. Cl. I. p. 475-509.
- -, de velandi capite maliebri. propter Angelos, ad locum I Cor. XI:10. Cl. III p. 35-73.
De loco Actor. XIII 32. Disceptatio Epistolaris. Cl. II p. 711-728.
Stricturae ad binas Epistolas viri cujusdam clar. de Melehisedeco. Cl. III p. 858-871.
Dissertatiuncula in locum Matth. VIII:2, de accubitione gentium in regno coelorum cum Abrahamo, Isaaco et Jacobo. Cl. III p. 1049-1060.
Annotationes ad locum I Pet. II:24. Cl. IV p. 130-141.
Specilegium de indutione Christi, ad loca Rom. XIII:14 et Gal. III:27. Cl. IV p. 334-347.
Diatribe de Phrasi, in epilogis Epist. Apocalypt. Cl. IV p. 603-629.
G. Croesii Epist. ad Cl. V.J.d.O. in qua explicantur inscriptiones, quae in femoribus icunculae vetustae, ex Bibl. Mittiana depromtae, conspicuuntur.
| |
| |
Disceptio Epistolaris inter viros clar. Jac. Perisonium et J.d.O. in Bibl. Brem. Cl. II p. 711 seqq.
Theodori Jaussonii ab Almeloveen, Epistola ad J.d.O. in qua multa S. Scripturae loca illustrantur, in Bibl. Brem. I. III p. 230-253.
Epistolae continentes observationes quasdam ad tractatum d'Outreinii de Tabernaculo Dei inter homines. Joh. I:14 spectantia. l.c. p. 1085-1092.
Epistola de loco Cant. Cl. V. p. 989-996.
Arrenberg vermeldt nog:
De balsem Giliads voor de breuke van de dochter Zions, uit Jes. VIII:12, mitsgaders over Luc. XI:5:8. VI:11-13. XVIII:1-18. Amst. 1712, 1742 8o.
Gezangen of nuttige bestedingen der afgebroken uren. Amst. 1717.
Jehova de Baniere van zijn volk. 4o.
Over de vergeving der zonden. 8o.
De Heidenen met de joden vereenigd. Amst. 1691.
De ware oorzaken van de rampspoeden des jaars 1707. Leyd. 174.
Zie Ypey en Dermont, Gesch. d. Herv. Kerk p. II bl. 528. D. III. bl. 315; Ypey, Gesch. d. Chr. Kerk in de XVIII eeuw D. VIII bl. 40 volgg. bl. 599-603; Paquot, Mém. T. IV p. 427-437 8o. Tom. I p. 438-442 fol. Bibl. Brem. Cl. I p. 141-151; La Rue, Gel. Zeel. bl. 77-85; Boekz. v. Maart. 1722, 351 volgg. d'Outrein, over den XXIII Psalm, zijne avondmaalpredikatien, tweede druk verm m.h. leven v.d. schrijver. Dort. 1753; Lijst van alle de schriften, uitg. van 1681-1720, door J. d'Outrein, Gedr. te Amsterdam bij J. Borstius; de Jong, Naaml. Geld. Syn; van Kampen, Gesch. d. Lett. en Wetens. D. III bl. 133; Vriemoet, Ath. Fris. p. 893; Arrenberg, Naamr.; Brans, Kerk Reg. bl 3; M. Veeris, Chr. Eccl. p. 43; Koecher, Catech. Hist der Geref. kerk bl. 266; van Alpen, Gesch. v.d. Heid. Catech.; Schotel, Gesch. v.d. Heidelb. Catech.; J. le Long, op Rademakers Kabinet D. VI bl. 213, Croese, Kerk. Reg. der pred. van Amsterd; Wagenaar, Amst. D. VII bl. 492, Willink, Mengelp. bl. 131; Witzen Geysbeek, B.A.C. Woordenb. D. V. bl. 27; Hoogstraten,
Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Schotel, Kerk. Dordr. D. I bl. 120 volgg.; Glasius, Godel. Nederl.; Bouman, Gesch. der Geld. Hooges. D. II; Muller, Cat. van Portr.; Bibl. Te Water T. II p. 15; Bibl. J. Koning D. I bl. 87; Jöcher, Adelung en Rotermund. |
|