[Jaques Outerman]
OUTERMAN (Jaques) ook van Reninghen genaamd, leeraar bij de Vlaamsche Doopsgezinden in het Blok te Haarlem, nam deel aan den twist, die tusschen deze en de Friesche was ontstaan, waarvan de berigten worden gevonden in 't boekje dat hij uitgaf in 1609: Verklaaringe met bewijs uit den droevigen handel van Friezen en Vlaamingers, enz. met een Appendix dienende tot conclusie van de verklaaringe enz. 1609. Hij werd door den predikant Accronius te Haarlem beschuldigd, dat hij zich in ongewone termen had uitgelaten over het Goddelijk Wezen en over de menschwording van Christus, naar aanleiding welligt van zijn werk: Eene waardighe Christelijke verantwoordinghe, door de Leydsche faculteit in 1626 veroordeeld als afgrijzelijke en Godlasterlijke ketterijen behelzeude terwijl ook het Haarl. martelaarsboek, waarin hij met Hans de Ries de hand had, aan vele Hervormden mishaagde. De Staten committeerden eenigen uit het hof van Holland om met hem te spreken over sommige artikelen vervat in de Belijdenis des geloofs, welke hij aan de Staten had overgeverd, ondergeteekend door 19 andere Vlaamsche leeraars. Dit had ten gevolge dat de Staten (1626) daarin genoegen namen en hem niet verder lastig vielen. In eene verzameling van liederen der Doopgez. van P. Gryspeer vind men er ook een van J. Reninghen of Outerman.
Zie Kobus en de Revecourt.