[Hero Oosterbaan]
OOSTERBAAN (Hero) werd 3 Januarij 1736 te Harlingen geboren. Zijn vader, Evert Oosterbaan, vond in den handel zijn bestaan: zijne moeder was Grietje Simons Stinstra. Na te Franeker en later te Tiel in de oude talen onderwezen te zijn, werd hij op 17jarigen leeftijd student aan de Friesche hoogeschool. Vóór zich aan de Evangeliedienst bij zijn kerkgenootschap, dat der Doopsgezinden, te wijden, zette hij zijne studien te Franeker en Amsterdam voort. Hier was hij een uitmuntend leerling van Tjerk Nieuwenhuis en van de Remonstrantsche hoogleeraren Krighout en van der Meersch. In 1759 werd hij proponent en in Januarij 1760 predikant te Makkum in Friesland. Reeds in 1761 boden hem curatoren het professoraat in de godgeleerdheid en de wijsbegeerte aan de Doopsgezinde kweekschool aan. Hij aanvaardde zijn ambt met een Oratio de evidentiae gradu, qui in religione olim revelata locum habere potest en werd een waardig opvolger van zijn leermeester Nieuwenhuis. Aanvankelijk vond hij in de wijsbegeerte een bereidvaardigen helper in den Doopsgezinden leeraar Klaas de Vries, die de lessen in de wis- en natuurkunde op zich nam. Na diens dood (1761) russte ook dit onderwijs op Oosterbaan. Bij zijn wijsgeerige lessen toonde hij een helder hoofd en een juist oordeel te bezitten, bij de theologische van een verlichten en evangelischen zin te zijn. Zijn onderwijs was innemend en boeijend; onder zijne leiding bloeide de Doopsgezinde kweekschool.
Weinige zijn de vruchten zijner studien, die hij openbaar heeft gemaakt. Welligt heeft hij, behalve onderscheidene goede vertalingen uit het Fransch en Engelsch, ook naamloos geschriften uitgegeven. Wie intusschen leest, wat hij, ten eere zijns kerkgenootschaps, in 1769 gezonden heeft aan de uitgevers van den Dictionnaire Encyclopédique d'Yverdun en door deze is opgenomen, of zijnen brief over de Amsterdamsche Doopsgezinden en hunne leer aan N. Barkeij geschreven (afzonderlijk uitgegeven onder den titel Epistola de Mennonitis Amstelaed. corumque doctrina, en door dezen opgenomen in zijn Bibliotheca Hagana Cl. IV p. 133 seqq.), betreurt het dat hij niet meer voor de geleerde wereld heeft gearbeid. In 1786 liet hij het professoraat tot droefheid der societeit varen, volgde hij zijn oom Johannes Stinstra als gewoon predikant te Harlingen op en bleef in die betrekking tot zijn dood 18 Sept. 1807. Zijne vrouw Aagje Ha-