wist na te volgen dat zijn kunstwerk voor dat van zijn Italiaanschen meester doorging.
In 1630 te Brugge wedergekeerd, schilderde hij historie, altaarstukken en portretten, die hem roem verwierven. In 1633 werd hij hoofdman van het schildergild, genoot algemeene achting en stierf in 1671. Zijne werken zijn zeer talrijk, de laatste waren de beste eene Afneming van het kruis, in de Jesuitenkerk te Brugge, is een zijner meesterstukken onder de 9 schilderijen van zijn penseel in de Abdij van St. Twugen, waar zijn dochter geestelijke was, verdient vooral opmerking de uitstorting van den Heiligen Geest dat, volgens Immerzeel voor perspectief en architectuur aan de volmaaktheid grenst, en waarop Oort zich zelven heeft afgemaald in de gedaante van een der Apostels, en zijn zoon onder die van een jongeling, welke een gordijn aan den ingang des tempels opligt. De lijst zijner werken vindt men bij Dercamps. Zijn portret komt voor in de Galine des peintres par Chabert etc. door Hesse litto in fol.
Zie Dircamps, Vres des Peintres T. II, p. 54 suiv.; Immerzeel t.a.p. bl. 279; Kramm, t.a.p. bl. 1223.