lijk heeft geschilderd. (Oratio de perfecta institutoris specce in Jesu Christo conspicua). (L.B. 1842, gedeeltelijk vertaald onder den titel: Jezus Christus het volmaakte beeld van een opvoeder in het Nederl. Tijds. voor onderwijs en opvoeding. 1ste jaarg. Gron 1844). Verlustigde hij zich gaarne in werken van smaak, in zijne moedertaal, in het Hoogduitsch, Fransch en Engelsch geschreven; zijne verhandeling (in Vaderl. Letteroeff. 1866 Mengelw. bl. 309 volgg.) over de veel gelezene romans van Eugène Sue kan getuigen, hoe hij ook daarbij zijn oordeel rigtte, en aller oordeel wilde gerigt hebben naar hetgeen waarlijk schoon, edel en goed is, naar het hoogste doel der menschheid. Zijne verzen, die hij
meermalen bij voorkomende gelegenheden voortbragt, waren van gemakkelijken, schilderachtigen en levendigen stijl, en wat men ook in den stijl zijner leerredenen minder moge goedkeuren, levendigheid van schildering en voorstelling en warmte van gevoel zal wel niemand daarin kunnen miskennen. Verre de meeste zijner geschriften zijn te vinden in het Godgeleerde Tijdschrift Waarheid in Liefde, waarvan hij mede redacteur was van den aanvang af in 1837 en een der ijverigste medearbeiders gebleven is tot zijn dood 11 Dec. 1852. Sedert 1827 was hij lid der Maats. van Nederl. Letterk. te Leyden. Hij huwde Henriette Jacoba Bakker, dochter van de Groninger hoogleeraar G. Bakker, die den 27 Nov. 1851 aan hem en zijn eenigen zoon door den dood ontrukt werd.
Behalve de vermelde geschriften heeft men nog van hem:
Gedenkboek of verzameling van stukken betrekkelijk de veldtogt der studenten van Groningen en Franeker enz. Gron. 1832.
De geestgesteldheid van Simeon die van den stervenden Christen. Utr. 1832.
Een werkdadig en weldadig leven in verband met den dood. Leerrede over Hand. IX, vs. 36b en 37a, gehouden na het overlijden van de Koningin der Nederlanden. Gron. 1837.
Het kruis van Christus. Achttal leerredenen. Leid. 1843.
De voortgang der christelijke gemeente tot volkomenheid, een beginsel des christendoms, over Epeh. IV:13, in de Maand. Leerred. (Arnhem) 1849 no. 11.
Nagelatene Leerredenen. 's Hertogenbosch 1853.
Nog een woord over de zoogenaamde Groninger school. Rott. 1843 (naamloos).
Een woord naar aanleiding van de beschouwingen en beoordeelingen der zoogenaamde Groninger school in kerkel. cour. 1851 en afzonderlijk. 's Hertogenb. 1851.
Buiten hetgeen hij geleverd heeft in de Overzigten over Godgeleerde Letterkunde komen van hem in Waarheid en Liefde voor: