welk beroep hij echter bedankte. In 1804 werd hij gelijktijdig tot hoogleeraar en predikant te Utrecht beroepen en den 11 October van dat jaar aanvaardde hij het professoraat met eene oratio de juvenibus ad christianum sacerdotium formandis, doctoris religionis Christianae academci officio, cum praecipuo, tum graivissimo et praestantissimo. Zijn collegien strekten zich uit tot de dogmatiek, exegese, symbolick, pastorale, katechische en homilitische wetenschappen. Hij vierde de herstelling der Stichtste hoogeschool met eene leerrede over 1 Koning. VIII:56, 57 en 58. Na de toenmaals nieuw gegeven wet op het hooger onderwijs werd hem dat in de naturaal en moraal opgedragen. Zijne gezondheid was intusschen verzwakt en hij zag zich dien ten gevolge in 1823 genoodzaakt zijn emeritaat te vragen. Wel had hij hierdoor van den openbaren leerstoel, maar geenszins van een werkzaam leven afstand gedaan. Waar hij kon, ondersteunde hij alles, wat goed en nuttig was, vooral ook het zendeling- en bijbelgenootschap, onder welker oprigters hij behoorde. Hij bragt de laatste zomers van zijn leven op zijn landgoed Leuvenum onder Ermelo door, gaf daar godsdienstig onderwijs en hielp een school stichten. Hij huwde (1) met H.M. Vosmaer, weduwe van J.J. Momma en (2) in 1821 met jonkvrouwe A.G.J. Bosch van Bunschoten, die hem in 1828 ontviel. Hij zelf overleed te Rotterdam 16 Nov. 1836. Zijn portret is door Wonder geschilderd. Schriften heeft hij niet uitgegeven, voor zoover ons bekend is, doch als student in de godgeleerdheid vertaalde hij uit het Fransch van Cochius: Onderzoek van de vraag of alle opvolging een begin moet insluiten, opgenomen in het IVde deel der Uitgelezene verhandelingen over de wijsbegeerte en fraaije letteren van zijn overtreffelijken leermeester
Joh. Fred. Hennert, die in de voorrede van dit deel (bl. 12) eene uitstekende getuigenis van zijn leerling aflegt.
Zie Heringa, de auditorio. p. 59, 158, 209; Kunst. en Letterb. 1837 bl. 212, 227, 243; Z.W. van Oordt, Iets aangaande wijlen den rustenden hoogleeraar G. vvn Oordt, in het tijdschr. Waarheid en liefde voor 1837 D. III bl. 637, verv. H.M.C. van Oosterzee; het beeld aan J.F. van Oordt Jwzn. in de aanteeken. bl. 27 verv., H. Bouman, Memoria J. Clarissii p. 53, 56; Kist en Royaards, Archief voor kerkel. gesch. D. IX bl. 500; Sepp. Proeve van Prapm. Gesch. der Theol. bl. 94; Glasius, Godgel. Nederl. o.h.w.