[Odilbaldus]
ODILBALDUS, een Fries van geboorte, bekleedde na den Utrechtschen bisschop Hunger of Hungerus, in de 9de eeuw, volgens sommigen gedurende 23 volgens anderen, meer waarschijnlijk, gedurende 33 jaren den bisschoppelijk Utrechtschen zetel. Nadat de Noorman Gotfried, die eenig gebied in deze landen voerde, omgebragt en de zijnen door de Friesen uit Teisterband, aangevoerd door hunnen graaf Gerolf verslagen waren, werd Odilbaldus in het meer gerust bezit van zijn bisdom hersteld.
Het eerst ontmoeten wij hem als bisschop van Utrecht in 873 in eene kerkvergadering te Keulen bij gelegenheid der inwijding der St. Petruskerk aldaar gehouden, eene vergadering, waarin een besluit werd genomen dat voor het leven der kapittelgeestelijken belangrijke gevolgen had.
In 887 ontmoeten wij hem wederom te Keulen in een provinciaal-synode, die eenige gewigtige bepalingen aangaande zekere kerkroovers maakte, en andere die den zedelijken wandel van geestelijken en leken betroffen.
Gelijk zijne voorzaten behartigde hij de zaak der heidenbekeering, ook was hij een vriend van de vrijlating der lijfeigenen. In zijn tijd werd het Benedictijner nonnen, later mannen klooster, nog later abdij te Egmond, gesticht. Zwentibold, koning van Lotharingen, ontsloeg ten jare 890, onder het bestuur van bisschop Odilbald de onderdanen der Utrechtsche kerk van de betaling der tollen, die ten behoeve van de vorstelijke schatkist, te Tiel en te Deventer geheven werden, terwijl hij tevens de overige, vroeger verleende voorregten der kerk bevestigde. Bij Heda bl. 64 komt eene lijst voor van de goederen en vrijheden der Utrechtsche kerk, naar hij meent, van bisschop Odilbald opgemaakt, waaruit men kan opmaken hoezeer zij door de vrijgevigheid van vorsten en edelen in den tijd van twee eeuwen in rijkdom en aanzien gestegen was.