Obrecht, dat hij slechts éénen nacht noodig had om eene mis te componeren, welke door de eerste mannen van zijn' tijd bewonderd werd. Na Erasmus was Antonius Wijngaert zijn bekendste leerling, ook zou hij Thomas Tzamen en Adam Luyr, beide van Aken, de muzijk onderwezen hebben. Glareanus deelt van hem een Canon (3 stemmig en een Parce Domine (3 stemmig) mede, welker partituur bij Forkel voorkomt. Ook in een werk van Sebald Heyden vindt men een Qui tollis, en een tweestemmigen Canon, getrokken uit de Mis van genoemden meester, getiteld: Je ne demande. Octavio Petrucci van Fossombrone gaf in 1503 een boek met vierstemmige Missen van hem in het licht. Ook in het eerste boek der Missen voor 5 stemmen van verschillende schrijvers (Missarum diversorum auctorum liber primus) door den zelfden uitgever 1508 te Venetie in 4 d. in het licht gebragt, vindt men eenen van dezen meester, getiteld: Si dedero. Ook geeft de abt Baini missen van Obrecht op, welker mis thans in de archiven der bisschoppelijke kapel te Rome bewaard wordt. In het vierde boek der motetten van de kroon door Petrucci, te Venetie 1504 gedrukt, vindt men 4 Missen van hem, en 4 andere stukken in de Motetti a cinque, libro primo (Venetie 1505, Petrucci, in 4o). Ook bevat de kostbare verzameling van motetten door Conrad Peutinger te Augsburg 1520 fol. uitgegeven een schoone motet van Obrecht voor 5 stemmen (Salve crux) Felis heeft dit stuk in partituur gezet, een meesterstuk van compositie voor den tijd, waarin het
geschreven is, Winterfeld haalt in zijn werk, waarvan de titel beneden wordt opgegeven, als een der oudste proeven van den oratorium-vorm eene passion aan, voor vier stemmen door Jacob Obrecht en Joan Galliculus, uitgegeven door Georges Rhau te Wittemberg 1538, in eene verzameling den titel voerende Selectae harmoniae.
Tusschen 1470 en 1480 zou zich Obrecht eenige jaren met den duitschen Heinrich Isaak te Florence aan het hof van den hertog Lorenzo il Magnifico opgehouden en zich na zijne terugkomst, volgens Gerber 1475, te Utrecht hebben neergezet. Zoo hij den voornaam Johannes heeft gevoerd en niet gelijk Glareanus wil, Jacobus, dan was hij in 1487 organist in den Dom te Utrecht. Dit komt ook zeer wel overeen met de chronologie dat Erasmus, van wien een brief aan hem bestaat, zijn leerling was. Hij stierf in 1487 en werd in de galerij der Domkerk begraven, waar nog te lezen staat:
In 't jaer ons hen MCCCCLXXXVIII op sinte Egidius avond sterf blyde Janes organiste deser kerken.
Zie Glareanus Dodecach. p. 256; Forkel, Algem. Gesch. d. Muzijk D II, bl. 522, 524; Sebald Heyden, Musicae id est artis canendi Lib. 11 cap. 6. Memor. stor. criti. della vita e delle opere di Giov. Pierluigi da Palestrina t. l p. 140 n. 226; C. Peutinger in