[Adriaan Matham]
MATHAM (Adriaan), zoon van Jacobus Matham, die volgt, werd omstreeks 1600 te Haarlem geboren, was een voortreffelijk plaatsnijder en leerling van zijn vader.
Men heeft van bem, behalve een menigte portretten, de afbeeldingen der Graven van Holland in het Goudsche Kronyxken, in 1620 vervaardigd; de prentjes in a. van de Venne, Sonneconck op de Hollandsche Turf, 's Hage 1634 in 12o. eenige prentjes in G. Thibault, l'Academie de l'Epée. Anv. 1628. Ook in Cats werken vindt men van zijn graveerwerk, zoo als in Onlust, ontstaen in de lust bl. 258 naar A.v.d. Venne, en in het Geestelick Houwelick bl. 84, de geboorte van Jezus, met de herders, naar J. Mattham.
Onden zijne portretten munten uit, dat van James Graham, Markies van Montrose, Pieter Bor Christiaansz., naar Frans Hals, Sibrandus Sixtius Oisterurius, naar N. Moyaert
Kramm vermeldt nog van hem:
De Gouden eeuw, naar H. Goltzius.
Een oud man, die een jonge meid minnekoost, haar zijn beurs aanbiedende, naar denzelfde.
Twee bedelaars, de man op de viool spelende en de vrouw zingende, naar A. van de Venne.
Een gevecht tusschen zes grotesque figuren met keukengereedschappen. naar denz.
De oude Fussli spreekt van eene reis, die A. Mattham in 1700 in Barbarijen ondernomen heeft, en dat hij aldaar zelfs de natuurzeldzaamheden zou hebben afgeteekend; doch zulks wordt teregt door Nagler weersproken. Frans Hals beeldde hem op een groot doelenstuk, in 1627, als vaandrig bij de schutterij van den kloveniersdoel te Haarlem af.
Zie Immerzeel, Lev. en werk d Holl. en Vl. Kunsts. D. II. bl. 207; Kramm, Lev. en werk. d. Holl. en Vl. Kunsts. D. III. bl. 1069.