[Maria van Nassau]
MARIA VAN NASSAU, zuster van Willem I, prins van Oranje, geb. 16 Maart 1539, huwde in 1556 met Willem, graaf van den Berg. Na den dood van haren echtgenoot (1586) vatte zij, met goedvinden van hare kinderen, de teugels van het bewind op, welke zij tot aan haren dood bleef voeren. Dat echter de begaafdheden dier achtingswaardige en kloeke vrouw zich ook verder uitstrekten dan het beheer der talrijke en wijd verspreide goederen van het Bergsche huis, blijkt, behalve uit de vele staatszaken, waarin zij reeds gedurende het leven van haren echtgenoot was betrokken, ook uit de onderhandelingen na zijnen dood, door haar met de algemeene staten, ten eene, en den prins van Parma, ten andere zijde geopend, om neutraliteit voor het graafschap Berg te bedingen, waarin zij na vele moeijelijkheden gelukkig slaagde. Zij was de eenige van het huis van Nassau die de partij van den koning van Spanje volgde en tot de Roomsche godsdienst was overgegaan. Zij stierf in 't voorjaar van 1599 op het huis te Ulft ‘beklaegende’, schrijft van Reyd ‘dat sy in de ware Christelycke religie, daarin sy was opghevoedt, gehuychelt hadde, ende hare dochteren vermanende, om volstandich bij die waerheydt te blijven, dede dat Heylighe Avondtmael door eenen predicant uytdeylen ende danckte Godt van gantscher harten dat haer hetselve voor haren doodt noch eens gheghunt was, beweeghde voorts hare soonen om een gewisse deylinge datelyck in te willigen, voorkomende daermede soodanen twist, als tusschen den vader ende synen broeder gheweest was. Versochte oock prins Maurits ende graaf Willem om mombers ende voorstanders van hare dochteren te willen wezen.’ Zij liet acht zonen en verscheidene dochteren na. In 't laatst van November 1592, brak de brug over den ouden IJssel, waarover zij met hare dochters in een wagen reed. De wagen viel in de rivier, en zij zag hare twee oudste
dochters, Wilhelmina en Juliana met nog een juffer voor hare oogen verdrinken. ‘Zij kreeg,’ schreef van Reyd, ‘van verveernis koude, ende van de val in 't water een doodlycke kranckheyt.’
Men vindt brieven van haar in de Archives de la maison d'Orange-Nassau, door Groen van Prinsterer, en in de Bijdrage voor Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde, door Nijhoff uitgegeven.