[Daniel Hovens]
HOVENS (Daniel) legde zich eerst te Groningen op den boekhandel toe, doch werd door den omgang met Allard, Hulshoff en Matthias van Geuns bewogen zich op de godgeleerdheid toe te leggen. Hij werd in 1755 leeraar bij de Doopsgezinden te Barsingerhorn en Colhorn en bediende vervolgens het predikambt te Sneek, Monnikendam, Zaandam en Leyden. In 1790 verkreeg hij zijn emeritaat en overleed in 1795 te Rotterdam. Ofschoon daartoe oorspronkelijk niet opgeleid beeefende hij echter de godgeleerde wetenschappen met vrucht en ijver. Glasius vermeldt dat er nog andere, schriften van zijn hand zijn dan zijne door Teylers genootschap bekroonde verhandeling over het onderscheidende kenmerk der christelijke openbaring en derzelver verband met de natuurlijke en Joodsche geschiedenis.
Wij kennen nog van hem:
Onze tegenwoordige toestand vergeleken bij dien onzer voorouders in en omtrent het jaar 1574, ter aanmoediginge der Nederlanders, en vooral der inwoonders van Leyden tot het vertrouwen op God. In twee redevoeringen op den Bedestond den 2, en op den Gedenkdag van Leydens ontzet den 6 Oct. 1782, Leyd. 1782, 8o.
Leerboek voor kinderen van Christenen, behelzende de voornaamste gronden van godsdienst en zedekunde, Leid. 1818, 1844, 8o.
Zie Blaupotten Cate, Geschied. der Doopsgez in Holland enz., D. II. bl. 147 volgg; Glasius, Godgel. Nederl., o.h.w.; N. Hist. Letterk Overzigt der geschied, van het beleg en ontzet der stad Leyden, bl. 31.