Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Tweede stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1345]
| |
en de Hamburgers te Emden te vereffenen. Men kon echter aldaar tot geen besluit komen, wijl Aylco en Eppo Gockinga te Zuidbroek, weinig tot inschikkelijkheid jegens Groningen, van welke stad zij oordeelden zeer onbillijk behandeld te worden, genegen waren. Althans legden zij den handel dier stad allerlei beletselen in den weg. In 1437 werd echter door Edzart Elirksema van Grietzijl, het geschil bijgelegd, doch Ailco behield de Hamburger bezetting op zijn kasteel te Termunten, die hij er gedurende de oneenigheden in gelegd had, en waarmede hij op het grondgebied van Groningen plunderde en stroopte. Daar de bezetting steeds voortging met den handel der Groningers hinder en nadeel toe te brengen, besloten de Groningers ze onverwacht te overrompelen, dat ook gelukte. Ailco was nu genoodzaakt toe te geven. Hij gaf zijn burg met 200 jukken land der stad Groningen ten onderpand, totdat alles door van wederzijds gekozene scheidslieden zou zijn vereffend. Hij overleed kort na deze overeenkomst in 1440.
Zie Ubbo Emmius, Bist. Fris., p. 341, 343, en de Agre, Frisiao, p. 30, 32 (ed. in fol); B Alling, Lofrede, bl. 93, 94; Fokke Sjoerds, Jaarb. van Friesl., D. V. bl. 194, 226; Schotanus, Chron. van Vriesl., bl. 227, 288; Tegenw. staat van alle volken, D. I bl. 57; Westendorp, Jaarb. van en voor de prov. Groning., D. II. bl. 483, 489, 491; Arend, Vad. Geschied, St. III. bl. 193, 197, 198; v.d. Chijs, de Munten van Groningen, Friesland en Drenthe, bl. 389, 392, 403, 404. |
|