inwoners, dieren enz. der bereisde landen als ook eenige kaarten en plans van havens, en is door den hoogleeraar Moll, in zijn straks te noemen verhandeling beoordeeld. Dit reisjournaal is later opgenomen in de groote verzameling van O. en W.I. Voyagien, Amst. 1610, 4o., in haren herdruk aldaar 1640, onder den titel van Begin en voortgang der O.I. Compagnie, vervolgens is het in een eenigzins nieuwer gewaad gestoken en veel verkort in het eerste deel der Nederl. Reizen (Amst. en Harl. 1784, bl. 117-334), laatstelijk opgenomen in het III D. der Ontdekkingsreizen door Bennet en van Wijk Rz. in druk bezorgd. Het is onbekend of C. Houtman er de schrijver van is.
In 1598 ondernamen de beide broeders met 2 schepen, voor rekening van een Zeeuwsch koopman Balthazar Moucheron een tweeden togt, die ook niet gelukkig uitviel. De koning van Achin deed, door het ophitsen der Portugezen, C. de Houtman met verscheidene Nederlanders ombrengen en hield er anderen, onder welke Frederik Houtman (1598) gevangen.
Zeer ongunstig is het oordeel van Valentijn over Houtman. Hij werd, volgens hem, beschuldigd van den schipper Jan Molenaar op de kust van Java door vergif te hebben omgebragt, in de boeijen gesloten, voor den scheepsraad te regt gesteld en vrijgesproken, zonder dat echter het kwaad vermoeden bij het scheepsvolk geheel werd weggenomen.
Zie Levens der Nederl. Mannen en Vrouwen, uit het oude reisjournaal geput; Mr. Bodel Nijenhuis, Leven en Letterk. verdiensten van Frederik Houtman in Nieuwe Werken van de Maatsch. der Ned. Letterk. D. III. St. II. 1834, bl. 305; G. Moll, Verhand. over eenige vroegere zeetogten der Nederl., bl. 40-43; Wagenaar, Vad. Hist., D. IX. bl. 136, 144; van Haren, Aant. op de Geuzen, IXde Zang, bl. 168; Valentijn, O. en N. Oost-Ind., D. I. St. I. bl. 172. 173, 174, D. II. St. II. bl. 29; van Meteren, Ned. Hist., B. XXIV, bl. 58; Luzac, Holl. Rijkd., D. I. bl. 247; Baudartius, Mem. B. XIV. bl. 86; Fruin, Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog, bl. 255, 256; de Opkomst van het Nederl. gezag in O. Indie van Jhr. J.K.J. de Jonge, D. I. bl. 91-95; Kok, Hoogstraten, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Jöcher.