dan dat zij in den loop zijner schriften te pas kwamen, zoodat, wanneer hij te dien aanzien nuttig had willen zijn voor den jeugdigen historieschilder, hij zijne bevindingen dan tot een afzonderlijk leesboek had behooren te vormen, in dien zin, zoo als zijn meester Hoogstraten, Gerard de Lairesse en anderen zulks tot groot nut van den kunstbeoefenaar hebben gedaan.’ De eerste uitgave is van 1718 te Amsterdam; de tweede van 1753 te 's Hage, in 3 deelen. Het vierde deel, volgens Nagler, na zijn dood door zijn zoon uitgegeven, heeft nimmer bestaan. De schildersportretten, die in deze drie deelen voorkomen, zijn door zijn zoon, toen 20 jaren oud, uitmuntend gegraveerd, waarbij als titel dat van zijn vader voorkomt. Houbraken huwde met een dochter van den grooten operateur Jacobus Sasbout, die hem verscheiden kinderen schonk. Hij overleed 14 October 1719.
Men heeft nog van hem:
Stichtelijke Zinnebeelden gepast op Deugden en Ondeugden in LVII Tafereelen, vertoont door A. Houbraken en verrijkt met de Bijgedichten van Juff. Gezina Brit, Amst. 1723 8o.
Een en veertig stuks verscheyden Zinnebeelden, geinventeerd en in 't koper gebragt door A. Houbraken. Leonardus Schenck excudit in 4o. D' Afdrucken van dit Plaetwerk zijn te bekomen tot Amsterdam, by Jacobus Moelaerd, in de Huydestraet. En te Dordrecht by den Auteur. Te Dordrecht gedruckt by Niclaes de Vries, woonende in de Nieuwstraet, Anno 1700. Deze platen behooren tot een vroeger en meer uitgebreid, in grooter formaat uitgegeven plaatwerk.
Kramm geeft eene beschrijving van dit fraaije etswerk.
Voorts heeft men van hem:
Een Sater, die eene slapende nymph omarmt, in zwarte kunst, naar G. de Lairesse.
Het Portret van den dichter Johan van Hoogstraten, del. et fec, 4o.
Mogelijk ook het prentje in diens werk, D. I. bl. 192, in den druk van 1718 zijnde een Mummi van een Egyptisch kindje.
Eene jeugdige Herderin, die een kind te drinken geeft, fraai uitgevoerd.
Eindelijk heeft hij in groot 4o. Geschiedkundige onderwerpen geëtst, die bewijzen dat hij het in het behandelen van den etsnaald tot een aanzienlijke hoogte heeft gebragt. Volgens Kramm behooren zijne bij Nagler, le Blane en anderen beschreven etsen meest alle tot het Toneel van Ongevallen en Bijspel van Vorstelijke Treurgevallen, door L. van Bos, Dordr. 1683, 2 dln. 4o.