| |
[Lambertus Hortensius]
HORTENSIUS (Lambertus) werd in 1500 of 1501 te Montfoort geboren. Zijn vader was tuinman, weshalve zijn zoon zich, naar gewoonte dier tijden, Hortensius noemde. Hij ontving zijne eerste opvoeding te Utrecht, en werd tot het beroep van beeldhouwer opgeleid. De mislukking der eerste proeve, en de daarop gevolgde strenge straf, boezemden den jongeling een onoverwinnelijken afkeer van alle beeldwerken in en zijne ouders gingen zijnen aanleg tot de wetenschappen niet langer tegen. Hij vertrok naar Leuven, waar hij in het collegium Trilingue of Buslidianum het onderwijs van Rutgerus Resceus in het Grieksch, Conradus Goclenius in het Latijn, Johannes Campenus in het Hebreeuwsch ontving en ook den grijzen Johannes Paludanus (van den Broek) tot leermeester had. Ook had hij te Leuven daarenboven het genoegen de liefde tot de letteren te deelen met zijn vriend Johan Guinter van Andernach, die er onderwijs in het Grieksch gaf. Zij lazen te zamen Aristophanes, en Hortensius maakte zich dien dichter zóó eigen, dat hij hem bijna geheel in het geheugen had geprent, en reeds nu, naar het schijnt, in Latijnsch proza overzette. Voor of in 1527 verliet hij Leuven en vestigde hij zich te Utrecht, waar hij als docent aan de Hieronymiaansche school geplaatst werd. Gedurende zijn verblijf alhier werd hij tot priester gewijd. Hij telde er de aanzienlijkste en geleerdste mannen onder zijne vrienden. In 1544 voldeed hij aan de uitnoodiging der regering van Naarden om aldaar het rectoraat der school op zich te nemen, en vormde er vele kundige mannen, die in de letterkundige wereld niet onbekend zijn, zoo als: Gijsbert van Waveren, Hannerd van Gameren, Adriaan en Lambert van den Burck.
Hij behoorde tot de zeven afgevaardigden, die 1 Dec. 1572 te Laagbussum eene overeenkomst met Juliaan Romero sloten, dat, zoo Naarden zich aan hem overgaf, den ingezetenen, onder eenige bepalingen, leven en goederen zouden gelaten worden. Tot driemaal toe bevestigde Romero hen deze toezegging met een handdruk, doch men weet hoe zij gehouden werd. Hij zelf zou het offer der geldzucht en bloeddorst der Spaansche soldaten zijn geworden, indien hij niet door afgezondenen van den graaf van Bossu, op voorspraak van Levyn Weldam, zijn voormaligen leerling, was gered geworden. Hij hield zich sedert eenigen tijd te Utrecht bij zijn oom Johan
| |
| |
van Hogelanden, deken van de keizerlijke kerk van St. Maria, op, doch keerde naar Naarden terug en betrok eene hofstede buiten de stad, waar hij in 't begin van 1574 zijne dagen eindigde.
Hij werd in de kerk te Naarden begraven, alwaar het stedelijk bestuur een grafschrift ter zijner eer plaatste, hetwelk hem grooten lof, wegens geleerdheid in letteren en geschiedenis geeft. Hij stemde met de meest verlichte denkbeelden van velen zijner tijdgenooten in, doch schijnt, ten minste niet openlijk, tot de Hervormde kerk te zijn overgegaan. Waarschijnlijk was hij de Hervorming niet ongunstig, 't geen oorzaak was, dat de landlieden hem den bijnaam gaven van Luyterse Paap.
Groot was zijne liefde voor de letteren, waarvan vele geleerde en doorwrochte voortbrengselen van zijn geest, ten bewijze strekken. Als onderwijzer der jeugd had hij een welverdienden roem; opregtheid, waarbeidsliefde en goede kennis kenmerkten hem als geschiedschrijver; luim en scherpte, doch ook soms vrolijkheid en zachtheid als dichter Zijn beeldtenis werd door Filippus Galaeus in het koper gebragt, en met een toepasselijk bijschrift van den Leydschen hoogleeraar Frans Rau Lenghien (Raphelengius) voorzien:
Hij schreef:
Secessionum civilium Ultrajectinarum, et bellorum ab anno 1524 usque ad Translationem Episcopatus ad Burgumdos Libri septem, Bazel 1546 fol. bij Oporinus.
De tweede druk, insgelijks folio, verscheen te Utrecht 1643 (ook afzonderlijk Ultraj. Sumphibus Joannis à Dorn. bibliophilae anno 1642, folio) te gelijk met Beka en Heda. Lap van Waveren voegde eenige kantteekeningen en niet onbelangrijke aanmerkingen achter den tekst, hetwelk dezen laatsten druk meer waarde dan den eersten geeft. De Utrechtsche daarentegen is verre beneden den Bazelschen in fraaiheid en duidelijkheid van letter en naauwkeurigheid.
In 1625 verscheen bij Aert Meuris een overzetting in 4o. getiteld:
Historie ofte wijder verklaringhe van de Utrechtsche geschiedenissen, oorlogen ende veranderinghen van den jare duysent vijfhondert ende vier en twintigh tot de beschrijvinghe van 't Bisdom aen die van Bourgondiën, beschreven door Lambertum Hortensium Montfordium. Gedediceert aen den wijsen ende Eerentfesten Raedt en de Magistraet van Utrecht overgheset uyt de Latijnsche in de Nederduytsche Tale door A. Strick.
Strick, agent van den koning van Denemarken hier te
| |
| |
lande, als grondig regtsgeleerde geprezen, bewerkte deze vertaling, toen hij de kinderschoenen naauwelijks ontwassen was, zonder te kunnen denken dat een onkundig boekverkooper haar na zijn dood in druk zou uitgeven. Deze vertaling is dan ook zonder waarde, alleen verdient eene ‘missive op de onlusten betrekkelijk’ en twee gelijktijdige ‘bittere pasquillen in dat quaet ghedicht in die tijden ghemaeckt’ achter dezelve eenige opmerking.
Tumultuum anabaptistarum liber unus Autore D. Lamberto Hortensio Montfortio, Ludimoderatore Scholae Nerdenae, consulibus et inclito senatui nobilissimi Emporii Amstelredamensis. Basileae 1548 ap. Joh. Operinum, 4o., een herdruk verscheen in de collectie van Schardius, T. II, p. 1305-1333, Basil. H. Petri en in 1637 een derde druk in 8o.
In 1624 verscheen te Enkhuizen bij Jan Lenaertsz. Meijn eene overzetting getiteld:
Het Boeck van den oproer der Weder-Dooperen, eerst in 't Latijn beschreven ende nu in Néderlandts overgheset, met 9 platen fol. In hetzelfde jaar te Hoorn bij Gillis Claesz. Coster (met fraaije afdrukken der platen) ook in fol.
Een derde uitgaaf verscheen te Amsterdam bij J. Bramsz. 1643 fol., een vierde Amstterdam 1660 kl. 8o. (Oproeren der Weder-Dooperen Geschiet tot Amsterdam, Munster en in Groningerlandt, geciert met schoone koperen platen), een vierde uitgaaf te Amsterdam bij A. Schonebeek, 4o.
Volgens Mees gaat in de uitgaaf van 1660 het oproer in Groningerland vooraf; doch in andere exemplaren is het er achter gevoegd; in de uitgaaf van 1694 is dit verhaal van bl. 109-121 ingevoegd. In 1699 werd de vertaling bij Pieter Wittebol op nieuw uitgegeven en in 1700 verscheen er eene Fransche overzetting van (Histoire des Anabaptistes, conten. leurs dictrine, les div. opinions qui les divisent etc. (trad. et augm. par le P. Catrou), Amst. J. Desbordes, 8o. Met de plaatjes van de Holl. uitgave van 1660.
Lamberti Hortensii Montfortii Historici, de bello Germanico libri septem: In quibus et brevitate et elagantia singulari non pauca, a Sleidano et aliis hujus Historiae scriptoribus vel praetermissa hactenus, diligens lector inviniet: ut qui post omnes alios, his quoque summo studio cognoscendis vacaverit, haud leve sit facturus operae pretium, Basileae 1500.
Een herdruk wordt in de collectie van Schardius, T. II. p. 1578-1694 gevonden. Andere uitgaven zijn van 1620 en 1621 te Straatsburg in 12o.
Laub Hortensii Montf. satyrae VIII, ad Nobilem viorum
| |
| |
D. Theod. Zulenum D. a Zevender etc. eguitem aur um, Ejusdem epithalamiorum liber. Ultr. Harm. Borculo excuderat, anno 1552.
P. Burman kocht op de auctie der boeken van Joh. de Witt een exemplaar, dat voorzien was met 200 beschrevene bladen te Naarden naar het handschrift van den autheur afgeschreven, en thans in de Utrechtsche bibliotheek berust. Blijkbaar zocht hij in deze satyren Horatius na te bootsen.
Epithalamiorum liber unus, Ibid 1552, 8o.
Enarrationes in sex priores libros Aeneidos Virgilianae. His accesserunt illustres annotationes in sex ejusdem Poetae posteriores libros. Basil. per Joan Oporinum. Anno salutis humanae 1559.
M. Annaei Lucani Cordabensis poëtae celeberrimi et antiquissimi Pharsalia libri X cum Lamberti Hortensii Doctiss. Viri explanationibus eruditissimis ad Historias Rom. antiquas cognoscendas utilissimis, illustrati innumerisque mendis repurgati et jam primum in locum editi, Basil. 1678 in fol. Achter aan de commentarius Sulpitii. Na de opdragt aan den deken Johan van Hogelande, volgen eenige Epigrammata.
Hij gaf ook vier comoedien van Aristophanes in Lat. verzen met Scholien in het licht:
Plutus, |
Traj. ap. Borculo, |
1556. |
Nebulae, |
Traj. ap. Borculo, |
1557. |
Eguites, |
Traj. ap. Borculo, |
1557. |
Ranae, |
Traj. ap. Borculo, |
1561. |
Volgens Fabricius, Bibl. Graec. T. I, L. II, C. 21, § V. verschenen de drie eerste te gelijk, 1557, 4o.
De origine et interitu oppidi Nardeni historia bleef onvoltooid en was weleer in bezit van Hermannus Antonides van der Linden.
Zie zijn leven, door Lap van Waveren beschreven, in Hist. Traj. Bekae et Hedae, edit. 1643, achter Hortensii Lib. Secessionum Val. Andr. Bibl. Belg., p. 613; Schurtzfleisch, Elegia, p. 71-73, Struvii Thes. erud. var. A. 1705, mense Oct., p. 447 tot 452; Miraeus, de Script. sec. XVI. C. CXVII; Sweertii Ath Belg., p. 508; Opmeer, Op. Chron. ad An MDXXXVI, p. 481, MDLXXXVII, p. 498; Byerlinck ad An MDLXXII, p. 16; Freherus, Theatr. Vir. ill., P. IV. p. 1472; Boxhorn, Theatr., p. 343; M Adam, Vitae Philos., p 137; van Heussen, Hist. Ecct., T. II. p. 247; Burman, Traj erud., p. 155 seqq; Foppens, Bibl. Belg., T I. p. 367; Crenius, de Furib. Libr. Dissert. III. ¶ 64; Animadvers. Phil. et Hist., P. IV. p III; Hist. Eccles. Evang. in urbe Monast., p. 1175 seqq. in Herm. Hammelmanni Oper. Lemgov., 1711, 4o; Flace. Theatr Anonym., p. 365; Struvii Bibl antiq An MDCCV, p. 447; J. Donsae, Lib II, Salin Epigr. XXXIV; Barthius, ad Gulielm. Briton., Lib. VI. p.
| |
| |
506; Graevius, Orat. funebr. in obit. Diemerbroekii; Vriemoet, Ath. Fris., p 26; Hoynek van Papendrecht, Anal, T. I. P. II. p. 719, T. III. P. I. p. 20, 295; Pars, Ind. Bat., p. 41; Hoeufft, Poëm. Lat. Belg., p. 15, 254: Peerlkamp, de Poëtis Neêrl., p 95; Saxe, Onom., T. III p. 263, 633; Cat. Bunav, T. I. Vol. II. p. 1338; Junii Bat., C XXVII. p. 289, Matthaeus, de Nobil. Lib. IV. p. 1137; Lipenius, Bibl. Theol, p 37; Barthius ad Stat. X Theb., p 410; Franc. Ferdinand de Cordova, Didasc. Mult. C. XXVI. p. 258; Lucanus ed Oudendorpii, Praef.; Burman ad Valerii Flacci I Argon, p. 449; Saxe, Onom., S. p.; Hooft, Ned. Hist., B. XXI, bl. 952; Utenbogaert, Kerk. Geschied, D. III. bl. 227; Goudhoeven, Oude Chron. en Lijst van schrijvers voor het werk; Bor, Ned Oorl., B. VI, bl. 48, 306; Wagenaar, Vad. Hist, D. VI, p. 404; Delprat, over de Broeders. van G.G., bl. 131; De Wind, Bibl. van Ned. Geschied., bl 146 volgg., 539; G. Mees, Az., Lambertus Hortens. van Montfoort als
geschiedschrijver., in N. Verh. Utr Genoots., D. XI. St II. Ook afzonderlijk, Utr. 1836; van Kampen. Geschied. der Ned. Lett. en Wetens., D. I. bl. 71, 72; Collot d'Escury, Holl. roem, A. IV. (I) bl. 122; H. de Groot, Vergel. der Gemeeneb. door Meerman, D. III. bl. 420; Jöcher, Bauer, Biogr Univ; Bayle, Dict. Hist. Crit., i.v.; Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Dodt van Flensburg in Recens der Rec, D. XXV, Nr. 5, bl 227; Cat. Bibl. Thys., p. 32; Cat. J. Schouten, p. 5; Muller, Cat. van Portr. i.v. |
|