getrokken was; dat hij den brief aan den koning gerigt, voor den secretaris van Louvois uit het Nederduitsch in het Hoogduitsch had overgezet, en dat de secretaris dien daaruit in het Fransch had vertaald; dat de brief behelsde een verzoek aan den koning, om hen, tegen half April, met een leger te komen verlossen van de dwingelandij des prinsen van Oranje, ten dien einde in de eerste plaats de steden Nijmegen en Grave in te nemen, en daarna, over de Veluwe en Utrecht op Amsterdam te trekken; dat de brief geteekend was J. Aperz. en Henrik de Laet, en dat hij wel had kunnen merken, dat Louvois dergelijke brieven verwachtte; dat men hem voorts met eenen ongeteekenden brief, zonder opschrift, terug had gezonden, met last van dien aan burgemeester Appelman te bestellen.’
Zijne bekentenis was echter niet eensluidend, en toen men hem zeide dat er eenige Amsterdamsche heeren voor de deur stonden, tegen welke men hem hooren zou, barstte hij in deze woorden uit: ‘o God! ik ken niemand van die heeren. Ik heb ze nooit gezien. Zij zijn onnoozel!’ Later bekende hij dat de geheele geschiedenis door hem verdicht was. Zijne lastering bleek verder zoo klaar, dat hij den 31 December 1690 veroordeeld werd gegeeseld en gebrandmerkt, en voor vijftien jaren in het tuchthuis opgesloten te worden. Zulks geschiedde te 's Bosch, waarna hij naar het tuchthuis te Rotterdam werd overgebragt. Hier sloeg deze snoodaard, in 't begin van 1692, den oppasser, die hem dagelijks eten bragt, maar nu, wijl hij zijne taak niet had afgewerkt, hem voorbijging, zoo met een vuurtest of confoir op het hoofd, dat hij dood ter aarde viel. Hol werd voor dezen moord voor schepenen te Rotterdam geworgd en ter dood gebragt.
Zie Europ. Mercurius Febr. 1691, bl. 56-59, 1692, bl. 158; Sylvius, Vervolg op Aitzema, D. III. B. 31, bl. 17, 18; Wagenaar, Amsterdam, D. VI. bl. 169-177; van Wijn, Bijvoegs. en Aanmerk. op Wagenaar, D. XVI. bl. 32 volgg.; Kok, Vad. Woordenb., D. XX. bl. 651 volgg.