[Jodocus of Joost Hoïngius]
HOÏNGIUS (Jodocus of Joost) of Hoëingius, Hoëingha of Hoëingh, werd te Onna of Unna in het land van der Mark geboren, was van 1603-1637, toen hij stierf, rector der kwartierschool te Hárderwijk, die waarschijnlijk, toen men nog geen hoogleeraar in de letterkunde aan de Geldersche hoogeschool had, diens taak vervulde. Erasmus noemt hem ‘dialectices Professorem’, en Pontanus tweemaal ‘ambtgenoot’. Hij genoot even algemeene achting in de kerkelijke als in de geleerde wereld. Zijn sterven hoorde men door de geleerdste tijdgenooten betreuren, Volgens een oud bescheid was bij ‘een man van heilzame strafheid, voor giften onbekoorlijk en onverzettelijk voor bedreigingen, die altoos meer het gemeene dan het eigen voordeel gezocht heeft.’ Hij legde zich waarschijnlijk ook op de godgeleerdheid toe. Het ontbrak althans op de Dordsche synode niet aan stemmen, die hem eene plaats onder de bijbelvertaalders wilden aangewezen hebben; werkelijk werd hij tot plaatsvervanger aangesteld, en hij zou als zoodanig zijn opgetreden, ware hij niet reeds overleden, toen de dood van vroeger benoemde overzetters zijn dienst deed vereischen. Hij stierf den 19 Junij 1637.
Zie A. Matthaei, Vet. aevi Anal., T. II. p. 389 seq., T. V. p.