[Gozewijn Hogers]
HOGERS (Gozewijn), in 1636 te Deventer geboren, verwierf zich reeds in zijn jeugd grooten roem door zijne geleerdheid, en werd in plaats van J.G. Graevius hoogleeraar in de Latijnsche letterkunde aan het athenaeum te Deventer. Later trad hij in de staatkundige loopbaan en werd hij burgemeester van Deventer. Hij was een moedig voorstander der vrijheid en vriend van den beroemden Rabo Herman Schele, wiens geschriften na zijn dood in zijne handen kwamen en door hem werden uitgegeven. In 1672 was hij lid der vergadering der staten generaal en werd tot het gezantschap aan den koning van Frankrijk benoemd, doch door Eeck, afgevaardigde wegens Groningen, vervangen. In ditzelfde jaar werd hij, bij de verandering der regering, van al zijne ambten verlaten. Sedert leefde hij voor de wetenschappen en stierf den 14 Maart 1676 in den ouderdom van 40 jaren. Men heeft van hem drie redevoeringen.
Oratio C. Julium Caesarem tyrannum fuisse habita Daventriae a.d. III Non. Maj. CIƆ CLXIV, in qua adhortationes et monita ad cives de libertate tuendâ.
Binae Orationes habitae bello Anglico secundo ad senatum populumque Daventriensem, prima, de patria fortiter defendenta, post acceptam cladem anni 1665, altera, de pace Batavorum et Britannorum illorum virtute confecta an 1667.
Deze werden eerst door hem tusschen eenige geschriften van zijn vriend Schele, en achter zijne Poëmata in het licht gegeven.
In 1772 gaf Petrus Burmannus Secundus ze te Leyden, met de geschriften van Schele, op nieuw uit met den titel:
Rabodi Hermanni Schelii Venebruggae et Welbergii Topar chae, Iselmudani Salaniae agri Praesidis, opuscula politica, quibus conprehenduntur libertas publica; protrepticus de pace, et de caussis belli Anglici primi, ad principes Christianos; et de iure imperii: insertis tribus Theoph. Hogersii orationibus. Quibus accedunt Joannis Georgii Graevii oratio in obitum R.H. Schelii; virorum doctorum carmina ad Schelium; ejusdemque et N. Heinsii Epistolae mutuse, Edidit et Praefationem praefixit P.B.S.
Zij vormen het Pars Altera zijner Analecta Belgica.
Hogers beoefende ook niet ongelukkig de Latijnsche poëzy. Graevius, Hoeufft en Peerlkamp hebben zijne gedichten geprezen. Hij gaf in 1665 te Deventer, Lacrymae in Decessum J. Hogersii et utriusque poëmata 8o.