in prose en gedicht.’ Dezelfde Velius heeft na zijn dood, zijne Latijnsche en Nederduitsche gedichten bijeen verzameld, laten drukken en aan de Hoornsche regering opgedragen.
De bundel voert tot titel: Petri Hogerbetii, Hornani, Medici et Poëtae clarissimi Poëmatum reliquiae, Impress. Hornae Westfrisiorum apud Guil. Andream, Anno 1606, Latin. et Belg., met Grieksche en Latijnsche lofdichten van J. Velius, Josias Vibo, Nicolaus Schonaeus, N. Rijckaert, W.S. Horn, Nicolaas Bullius, Albertus Velanius. Epkema en Abbing, hebben na Borrichius, Hoeufft en Witsen Geysbeek, deze verzen gunstig beoordeeld.
Hogerbeets was met de voornaamste geleerden van zijn tijd in kennis en met enkele wisselde hij brieven en verzen, zooals met Hadrianus Junius, Johan van Foreest, die op zijn beeldtenis een Latijnsch vers schreef, P. Scriverius en Karel van Mander.
Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg., p. 70; Foppens, Bibl. Belg., T. II. p. 983; O. Borrichius, de Poët Dissert., 5 ¶ 179, Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 65; Witsen Geysbeek Biogr. Anth Crit. Woordenb., D. III. bl. 231; P. Epkema in het Museum van Siegenbeek, D. II. bl. 135-148; Velius, Chron. van Hoorn, bl. 508, 509, 642; Abbing, verv op die Chron., D. I. bl. 51, n. A. 108, 109, D. V. bl. 48, n. B. 12-27, O. 200; Beknopte Geschied. van Hoorn en der Groote Kerk, bl. 95, 96; P. Scheltema, Diatribe de A. Junio, p. 99, 100; P. Pontani, Poem., p. 67; Muller, Cat. van Portrett.