namens Willem van Hogendorp, uitgeloofd eene eereprijs van 100 gouden ducaten voor hem, die zekere prijsvraag deswege het best zoude beantwoorden. Van zijne Sophonisba maakte het Genootschap gunstige melding in het voorberigt van het tweede deel zijner Verhandelingen. ‘Dit boekje had ten gevolge,’ werd daar gezegd, ‘dat velen tot de inënting overgingen.’ Doch, na meer dan honderd gelukkig uitgevallen inëntingen, gebeurde het dat een kind onder de kunstbewerking aan eenen zwaren stoelgang en persing overleed. De inwoners dezer stad werden door dit sterfgeval, dat waarschijnlijk aan eene vreemde oorzaak toe te schrijven was, zoo afgeschrikt, dat meest allen de inënting, die in en om Batavia reeds zoo voorspoedig was geweest, afkeurden. Uit dien hoofde gaf de heer van Hogendorp in de maand Februarij 1780 een nieuw stukje onder den titel van Redevoering der inënting tot de ingezetenen in Batavia aan het Genootschap over. Die redevoering is een treffend blijk van de menschlievendheid van Willem van Hogendorp.
Hij rustte niet, noch te Batavia, noch te Cheribon en te Samarang, voor dat men overtuigd was van het heilzame der inenting als het eenige middel om den voortgang der toen op Java alom heerschende pokken te stuiten. De zaak is des te merkwaardiger, omdat van Hogendorp geen geneesheer was, en toen, naar het schijnt, de kunstbewerking persoonlijk verrigtte, niet alleen bij de Europesche ingezetenen, maar ook in de woonplaatsen der Javanen en Chinezen. Nog werd in het jaar 1779 te Batavia en in 1780 te Rotterdam door hem bij R. Arrenberg uitgegeven:
Kraspoekol, of de droevige gevolgen van eene te verregaande strengheid jegens de slaaven, 8o.
Hij huwde Carolina Wilhelmina van Haren, dochter van Onno Zwier van Haren.
Zie Nederl. Jaarb., D. XIII. bl. 942, D. XIV. bl. 418, D XVI. bl. 844; Gids 1857, bl. 226 volgg.; F. Muller, Cat. Menstruel, Avril 1858; Hand. en Geschied. van het Ind. Genoots.: Onderzoek leidt tot waarheid, 3de Jaarg., bl. 33 volgg.