alwaar hij in 1788 emeritus werd en in 1789 overledon is. Zijn werkje tegen de inenting der natuurlijke kinderziekte draagt te vele blijken van de stijle, zoogenaamde regtzinnigheid dier tijden, dan dat het eenige aandacht verdiene.
De titel van dit werk is:
De inenting der pokjes, gemeenlijk de kinderziekte genaamd, in hare onbetamelijkheid en schandelijkheid klaar en naakt bij het ligt der reden aangetoont, waarbij gevoegd is een besluit ofte aanhangsel behelzende verscheide middelen, om deze quaade practijk tegen te gaan, 's Hage 1770, gr. 8o. pp. 168.
In het eerste gedeelte betoogt hij de onbetamelijkheid der koepok-inenting, en aarzelt niet de geneeskundigen, die zulks durven bestaan, als moordenaars uit te krijten. In het tweede gedeelte tracht hij de argumenten der voorstanders te ontzenuwen. Zoo vindt toch immer het goede mits het nieuw zij, zelfs bij de regtzinnigste en braafste lieden tegenstand. Hij stierf in Januarij 1789. Zijn neef J.H. Hoeufft vervaardigde bij die gelegenheid een Latijnsch gedicht, dat met de Latijnsche overzetting van Pieter van Braam in het licht kwam.
Zie Hermans, Bijdr. tot de Geschied. van Noordbrab, St. IV. bl. 358. Kist en Royaards, Kerk. Gesch inzond van Nederl, D. IV bl. 499.